Grote mondiale conflicten worden niet beslecht in de Tweede Kamer. Den Haag is niet het middelpunt van de wereld. De invloed van Nederland wordt bepaald door de mate waarin ons land samenwerkt met andere landen. Daarom moet GroenLinks bij het bepalen van een standpunt over militaire interventie over de grens kijken. De opvattingen van bondgenoten dienen mee te wegen.

In 2011 komen Libische burgers in opstand tegen hun dictator Khadafi. De bevolking in de rebellerende steden dreigt te worden uitgemoord door Khadafi’s luchtmacht. Daarop komt de NAVO in actie. Zij handhaaft onder meer een vliegverbod boven Libië. De radarvliegtuigen van de NAVO, AWACS genaamd, zijn onmisbaar voor de bewaking van het Libische luchtruim.

Het vliegverbod is afgekondigd door de Verenigde Naties. Maar Duitsland heeft zich onthouden bij de stemming in de Veiligheidsraad. De regering-Merkel is tegen militair optreden in Libië. Aan de NAVO-acties weigert zij mee te doen. Zij trekt daarom de Duitse militairen terug uit de AWACS, die al boven de Middellandse Zee actief zijn. Zo raken de radarvliegtuigen eenderde van hun multinationale crew kwijt. De gaten moeten hals-over-kop worden opgevuld door andere NAVO-landen.

Europese landen zijn genoodzaakt om samen te werken bij militaire interventies. Dat geldt zeker voor Nederland. Deze onderlinge afhankelijkheid schuurt met de nationale beslismacht over de eigen troepen, zo toont het voorbeeld van de AWACS. Een partij als GroenLinks, die als eerste in Nederland pleitte voor verregaande integratie van de Europese krijgsmachten, moet zich daar rekenschap van geven. Zeker nu de defensie-integratie ten langen leste daadwerkelijk vorm krijgt, getuige bijvoorbeeld de oprichting van de Duits-Nederlandse Division Schnelle Kräfte. Naarmate deze integratie voortschrijdt en elk land zich toelegt op specifieke militaire taken binnen het grotere geheel van de EU of de NAVO, is het besluit van één land om niet mee te doen een steeds forsere klap voor de gezamenlijke slagkracht. Ook de geloofwaardigheid van het bondgenootschap heeft eronder te lijden.

Over de grens kijken

In Burgers beschermen legt Gerrit Pas de vinger op de zere plek: “Er bestaat een onopgeloste spanning tussen de neiging van GroenLinks om zichzelf als het commandocentrum te zien bij militaire operaties (…) en het pleidooi van GroenLinks voor verregaande taakspecialisatie en defensiesamenwerking in EU-verband.”

Hoe valt deze spanning op te lossen? Het helpt al als we Den Haag wat minder als het middelpunt van de wereld zien en bij de discussie over militaire interventies wat meer over de grens kijken. Daarbij zou GroenLinks zich op z’n minst vier vragen moeten stellen:

  • Wat vinden andere landen binnen de EU en de NAVO? Staat ons land geïsoleerd als het zich afzijdig houdt? Of vervreemden we belangrijke Europese partners van ons door juist wél mee te doen?
  • Wat zijn de gevolgen voor militaire partners als Nederland niet meedoet? Raakt hun optreden dan gehandicapt; worden hun troepen aan grotere risico’s blootgesteld?
  • Wat vinden de Europese burgers? Het maakt nogal wat uit of GroenLinks het verzet van grote groepen Europeanen tegen een roekeloze of illegitieme interventie vertolkt, of louter nationale weerzin tegen een Haagse regeringscoalitie. Het criterium ‘politieke en maatschappelijke context in Nederland’, zoals geformuleerd in het startdocument voor de partijdiscussie, blijft teveel achter de dijken.
  • Wat vinden andere groene partijen en de groene fractie in het Europees Parlement? Zij werken niet alleen vanuit dezelfde beginselen als GroenLinks, maar kunnen ook extra kennis over conflictgebieden aandragen.

 

In het afwegingskader van GroenLinks zouden deze vier vragen samen een extra criterium moeten vormen: bondgenootschappelijkheid. Of zo u wilt: solidariteit. Het is goed om te bedenken dat dit principe twee kanten op werkt. Soms is juist het Nederland dat een beroep doet op de bondgenoten. Zoals bijvoorbeeld bij de  onderzoeken naar de toedracht en de schuldigen van het neerhalen van de MH17.

Sneuvelen voor Europa

De spanning tussen internationale afhankelijkheid en nationale beslismacht bij militaire interventies valt pas echt op te lossen door de besluitvorming naar Europees niveau te tillen. Door niet alleen de militaire middelen te poolen, maar ook de soevereiniteit te delen. Daarbij komt het goed uit dat de EU, anders dan de NAVO, een echt parlement heeft, dat een democratisch mandaat kan verschaffen voor gewapend optreden. De EU streeft bovendien een breder buitenlands beleid na, waarin civiele instrumenten (diplomatie, humanitaire hulp, ontwikkelingssamenwerking, sancties) voorop staan en militaire interventie als laatste redmiddel geldt.

Het delen van soevereiniteit betekent niet dat het Europees Parlement van de ene op de andere dag gaat beslissen over het aan oorlogsgevaar blootstellen van onze mannen en vrouwen in uniform, in plaats van de Tweede Kamer. Europeanisering kan alleen een stapsgewijs proces zijn, ingebed in een geleidelijke versterking van de gemeenschappelijke buitenlandpolitiek. Het ligt voor de hand dat de EU allereerst een aantal dure defensiecapaciteiten – zoals militaire vracht- en tankvliegtuigen – gaat beheren. Defensieministers en Europarlement besluiten dan samen, met een versterkte meerderheid, over de inzet van deze middelen én de bijbehorende menskracht.

Sneuvelen voor Europa, is dat een brug te ver? Een partij die in haar verkiezingsprogramma pleit voor de vorming van een Europese krijgsmacht moet bereid zijn de consequenties ervan te doordenken.