Het internationale geldwezen en de onroerend goedmarkt spelen een grote rol in de steden. Beide hebben de aanzet gegeven tot zeer verscheiden vormen van commodificatie van de stedelijke ruimte. Dit is geen op zichzelf staand proces. Het wordt gekenmerkt door specifieke en onderscheiden instrumenten. Italiaanse voorbeelden zijn veelzeggend door de mate waarin ze in staat nieuwe vormen van socialisatie te organiseren, weg van de verschillende neoliberale voorstellen, maar ook door de manier waarop ze het ‘common’-aspect stimuleren, dat al bestaat in de beleidsvorming.

In Italië is het proces van ‘commodificatie’ in 2011 begonnen met de verkoop van genationaliseerde bedrijven (industrieën en banken), gevolgd door de privatisering van nationale en gemeentelijke nutsbedrijven, die geheel of gedeeltelijk werden verkocht aan de private sector. In 2002 maakte de Italiaanse begroting de verkoop wenselijk van staatsbezittingen, waaronder cultureel erfgoed. Kort daarna gevolgd door gemeentelijke bezittingen.

Steden bleken niet in staat om ongebreidelde stadsuitbreiding af te wenden of immuun te blijven voor de druk van grote makelaarslobby’s. Het voortdurende schrappen van regels op het gebied van stadsplanning luidde de commodificatie in van de grond: plannen voor grondontwikkeling stonden stadsontwikkeling die in het teken stond van het algemeen belang in de weg, wat ook gevolgen had voor de openbare ruimte. Neem Rome: een deel van de Villa Borghese is geprivatiseerd, terwijl de Galleria Colonna, een historische zuilengalerij, is veranderd in een winkelcentrum (de Galleria Alberto Sordi). In Florence werd, onder het burgemeesterschap van de huidige premier Matteo Renzi, de Ponte Vecchio, hartje historisch centrum, in 2013 verhuurd voor een privéfeestje, terwijl de Piazza Ognissanti in 2014 en 2015 werd verhuurd voor huwelijksrecepties. Om de gemeentelijke schatkist te vullen wordt publieke ruimte in dit soort gevallen aan het publieke domein onttrokken.

Het beheer van publieke sectoren (waaronder openbaar vervoer, de posterijen en in Italië een tijdlang zelfs de vuilnisophaaldienst) is, daartoe aangespoord door Europees beleid, overgenomen door een veelheid aan publiek-private ondernemingen. Meer in het algemeen zijn de publieke en de private sector over de hele linie steeds meer samengevoegd. Publiek eigendom wordt nu aangewend en georganiseerd overeenkomstig wat wordt beschouwd als het begin en het einde van beleid: privatisering. Ten slotte heeft de crisis van 2008 door bezuinigingen een hele golf van privatiseringen tot gevolg gehad, wat van invloed is geweest op de toegankelijkheid tot goederen en diensten. Een steeds groter deel van de stadsbevolking wordt de toegang tot publiek eigendom ontnomen, waardoor het onderwerp van de commons in de stad bespreekbaar werd gemaakt.

Het genereren van sociale waarde

Steden kunnen de totstandkoming van commons zowel vergemakkelijken als hinderen. Enerzijds zijn diversiteit en dichtheid vruchtbare bodems om mensen te bewegen tot het uitproberen van nieuwe sociale methodes. Anderzijds kunnen de anonimiteit, de onverschilligheid en het individualisme die het leven in de grote stad kenschetsen ook niet geringe barrières opwerpen tegen de commons. Het is nuttig de commons in de stad aan een nadere analyse te onderwerpen en eens stil te staan bij wat, in het tijdperk van de verdwijnende natiestaat, zou kunnen bijdragen aan de verschuiving van het discourse naar stad en regio. Sterker nog, in tegenstelling met de economische theorie van de toegankelijkheid tot zogenaamde rivaliserende hulpmiddelen, voor zover op de commons van toepassing, hebben Garret Hardin en Elinor Ostrom – weliswaar uit twee verschillende gezichtspunten – aangetoond dat commons niet concurreren; de waarde ervan (zowel in economische als sociale zin) neemt zelfs toe door het intensieve gebruik van het goed. Maar wat maakt een hulpmiddel tot commons in de stad?

Wat de stad betreft wordt het idealisme op tenminste twee manieren getemperd. De stad brengt de dubbelzinnigheid van de commons aan het licht, niets is een echte commons totdat ze als zodanig kan worden omschreven. Elke dag ontstaan er commons in de stad, elke keer wanneer bewoners pogingen in het werk stellen om het culturele, etnische en sociale karakter van hun oude wijken proberen te behouden. Het zijn diezelfde bewoners die zich dubbel onteigend voelen door speculaties op de woningmarkt, waardoor de huren van huizen die getaxeerd worden op basis van de uniekheid van de wijk of buurt waarin ze staan worden opgedreven, terwijl nota bene diezelfde bewoners aan wie de wijk of buurt zijn unieke karakter dankt eruit worden verdreven. De commons komen niet simpelweg voort uit brede samenwerking aan de basis of door de drang naar solidariteit en emancipatie.

Vanuit biopolitiek oogpunt bezien komen de commons juist niet zelden voort uit het neoliberalisme zelf. In Groot-Brittannië ontwikkelen zogenaamde ‘Business Improvement Districts’ – combinaties van vastgoedontwikkelaars en zakelijke belangen – de publieke ruimte alsof het een winkelcentrum in de open lucht was. Ze integreren verschillende materiële levensbehoeften en diensten en faciliteren vervolgens de commodificatie van de publieke ruimte door middel van camerabeveiliging en dwingende regels, zogenaamd noodzakelijk voor de openbare veiligheid en de bescherming van onroerend goed. Van gated communities tot winkelcentra, de landroof in de steden grijpt om zich heen, juist in die steden waar het ontbreekt aan sociaal beleid.

In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw leek het vraagstuk van de commons nauw verbonden met schaarse middelen, bevolkingsgroei, groeiende armoede en maakte ze deel uit van een paradigma van lineaire groei gepaard gaande met correctief overheidsbeleid. Begin jaren negentig vond er een intellectuele verschuiving plaats en werden vanuit ecologische hoek vraagtekens geplaatst bij het ideaal van de homo economicus als middelpunt van de economische theorie. Het was dit ideaal dat privatisering als oplossing voor de schaarste aan middelen legitimeerde. Plotseling kreeg het, na de noodzaak tot grondige verandering en het verlaten van het neoliberalisme als drijfveer, te maken met oppositie. Mechanismen rond de onttrekking van onroerend goed aan de openbare ruimte en de onteigening van gemeenschapsgrond – tastbaar en minder tastbaar – kregen steeds minder steun. Aldus kunnen de commons gezien worden als de drijvende kracht achter een radicaal antihegemoniaal proces, juist omdat ze de dynamiek van onteigening aan het licht brengen en er een ander paradigma voor in de plaats stellen: solidariteit en samenwerking.

Eigendom versus collectief gebruik

De manier waarop we ons de publieke ruimte voorstellen werpt licht op de manier waarop kapitalistische en niet-kapitalistische activiteiten in de hedendaagse economieën verstrengeld zijn, waarbij de laatsten aan het oog worden onttrokken door het overheersende discours. Bezit vormt de kern van de neoliberale agenda, en wanneer we vraagtekens plaatsen bij de praktijk zoals die in de stad zijn uitwerking vindt, lijkt het steeds meer te gaan om een veelheid van diverse politieke en empirische relaties, om een praktijk, kortom, die radicaal heroverwogen moet worden.

Neoliberaal stedelijk beleid heeft bezit vaak afgeschilderd als een zinnebeeld van orde en stabiliteit, dat de rol van de instituties versterkt. Tegenwoordig echter is er een groeiende erkenning van de toepassing van direct bestuur door de burgers. Toch zijn de commons niet slechts een reactie op kapitalistische accumulatie; ze zijn zelf productief, vestigen een nieuwe taal, gaan nieuwe relaties aan en brengen onverwachte ontmoetingen tot stand tussen sociale en individuele praktijken. De commons krijgen vorm vanuit de praktijk, niet slechts doordat ze juridisch worden erkend als een goed of een plaats, hoewel dat een noodzakelijke en gewenste stap is. Ze zijn niet louter de weerspiegeling van een reeks defensieve praktijken om de ruimte te gebruiken.

De Ex-Asilo Filangieri in Napels illustreert hoe de retoriek van de sociale functie van een gebouw wordt gebruikt om de tweedeling van publiek versus privé-eigendom de deconstrueren. Na drie jaren van discussie en experimenten binnen de bewonersgemeenschap werd de Verklaring van het burgerlijke en collectieve gebruik van de Asilo opgesteld. De Asilo is een monumentaal zestiende-eeuws gebouw dat grotendeels leegstond en werd beheerd door de gemeente Napels. De bewoners, een losse verzameling kunstenaars, zien de Asilo als een common. Ze richten zich puur op de toegankelijkheid, het collectieve gebruik van voorzieningen en het gezamenlijke beheer en bestuur ervan, om zo te voorkomen dat het weer ten offer valt aan gemeentelijke willekeur of ten prooi aan de belangen van bestuurders en profiteurs. Hierdoor wordt de Ex-Asilo Filangieri een dynamisch geheel: ze is eerder een werkwoord dat een manier van besturen beoogt gericht op toegankelijkheid dan gewoon een gebouw.

De Italiaanse commissie-Rodotà is van cruciaal belang geweest voor de omschrijving van de commons als ‘goederen die een uitdrukking zijn van functioneel gebruik voor de uitoefening van grondrechten en de vrije ontplooiing van het individu.’ Van 2007-2008 belast met de opstelling van nieuwe wetgeving omtrent openbaar vastgoed was de ministeriële commissie-Rodotà de eerste om te komen met een juridische definitie van ‘de commons’. De commissie inventariseerde hulpbronnen als de open lucht, rivieren, meren, bossen, fauna, natuurgebieden en cultureel erfgoed als commons die niet mogen worden opgeofferd aan de markt en voor iedereen toegankelijk moeten blijven. De commissie zegt onomwonden dat het essentiële punt niet is wie eigenaar van een goed is, maar wie zich betrokken voelt bij het beheer ervan en er toegang toe heeft – hoe belanghebbenden zijn betrokken bij de belangrijke beslissingen die henzelf betreffen. De commons zijn voor de markt onmisbaar als instrument voor het bevorderen van burgerrechten en ze zijn gemeenschappelijk bezit. Daarom wordt er een belangrijk onderscheid gemaakt tussen toe-eigening van de openbare ruimte en het gebruik ervan, waarbij het laatste de voorkeur geniet. De commissie-Rodotà kende geen juridisch vervolg, maar niettemin was het wetsontwerp van groot belang voor het publieke debat en voor burgerlijke actie in Italië.

Het onderwerp van de commons heeft niet alleen betrekking op een noodzakelijke herstructurering van eigendomsrechten van gebouwen, maar plaatst ook vraagtekens bij contractuele relaties en verplichtingen tussen burgers voor de verwezenlijking van sommige gezamenlijke belangen. Er zijn praktijken ontstaan die sociale instellingen op een zeer originele manier opnieuw uitvinden – dat wil zeggen: zonder nostalgie. Commons in de stad zijn heterogeen – niet vooraf bepaald, maar organisch gegroeid – gemeenschappen, dynamische sociale instellingen met als doel het besef van burgerschap te vergroten in plaats van te verengen tot nationaliteit of bloedverwantschap. Commons in de stad zijn een vorm van accumulatie die ons wordt doorgegeven en van processen waaraan we als burgers direct en productief deelnemen. We zijn tegelijkertijd belanghebbende en borg.

In de stad zien we dat de relatie met een gebouw circulair en wederkerig is: een theater of een park krijgt betekenis door actieve gebruikers die er ook de zorg voor dragen en er iets voor terugkrijgen. Deze wederkerigheid blijft niet besloten tot een selecte, gesloten gemeenschap. Deze dynamische toegankelijkheid en veranderlijkheid is een belangrijke factor in concrete experimenten met betrekking tot de commons.

Een concept dat in heel Italië terrein wint

Het wetsontwerp van de commissie-Rodotà was de aanzet tot het debat over de commons. Sinds die tijd zagen meer voorbeelden van ‘commoning’ het licht, volgend op het uitzonderlijke succes van het referendum over de privatisering van water in 2011 (26 miljoen uitgebrachte stemmen). Het concept van de urban commons (d.w.z. gebouwen en infrastructuur als wegen, tuinen, theaters, bioscopen, bibliotheken enz. die de fundamentele ‘hulpmiddelen’ vormen voor de stadsbevolking) werd ingepast in het Italiaanse recht door een bepaling van het gemeentebestuur van Bologna en door verschillende besluiten van de gemeente Napels. Sinds die tijd is er in Italië door Labsus[1] een meer eensluidend handvest met betrekking tot de commons verspreid en in gang gezet. Het handvest richt zich op ‘door burgers zelf georganiseerde samenwerking voor het onderhoud en de instandhouding van stedelijk cultureel erfgoed.’

Deze regels zijn van toepassing op roerende, onroerende en digitale goederen uit de publieke sector. De volgende worden bevorderd: het onderhoud aan en de gezamenlijke zorg voor goederen ‘door burgers en gemeentebestuur, door gezamenlijke overlegprocedures voldoen aan het individuele en collectieve welzijn, met als doel verantwoordelijkheid te nemen voor het behoud en het onderhoud van goederen om het collectieve gebruik ervan te verbeteren en met het gemeentebestuur te delen.’ Het ‘collectieve gebruik’ verwijst naar de autoriteiten die de bevoegdheid hebben om eenzijdig bepaalde goederen uit te sluiten, maar zelfs officieuze collectieven kunnen aanbevelingen doen, waarmee de gezamenlijke waarde van een goed wordt erkend en wordt aangeboden zorg te dragen voor dat goed.

‘Samenwerkingsverbanden’ reglementeren de activiteiten die ‘actieve burgers’ samen met de overheid ontwikkelen, waarbij de laatste zorgt blijft dragen voor selectie en coördinatie. Burgers wordt gevraagd direct in te grijpen waar lokale instellingen het laten afweten door budgettaire beperkingen of doordat ze het risico lopen failliet te gaan. De filosofie achter deze relatief nieuwe procedureregels is meer op een verticale interpretatie van subsidiariteit gebaseerd dan op een horizontale. Bevoegdheden worden gedelegeerd naar locale instellingen en burgerorganisaties om burgers bewust te maken van een sterke praktische verantwoordelijkheid, zonder vraagtekens te plaatsen bij de traditionele mechanismen van machtsdeling en besluitvorming.

Dit proceduremodel wordt met verschillende aanpassingen door steeds meer steden overgenomen (77 gemeenten hebben vergelijkbare overeenkomsten gesloten en een belangrijk aantal overweegt dat te doen). De regels van de gemeente Chieri (in de provincie Turijn) wijken in sterke mate af van het idee van ‘medezeggenschap in het stadsbestuur en in het onderhoud van gemeenschappelijke goederen.’ De regelgeving rept over over egalitaire verhoudingen tussen instituties en burgers met het doel deelname aan het beheer te vergemakkelijken, niet slechts aan het onderhoud. De term ‘actieve burger’ is vervangen door ‘autonome burger’ of ‘burgergemeenschap’. Een model voor het bestuur van de ‘commons’ waarover door de lokale autoriteiten en burgers is onderhandeld, wordt ook verspreid dankzij een maatregel in een Italiaans decreet, de wet-Sblocca Italia. De wet geeft een goed in beheer van burgers, die erop toezien dat het gebruik niet indruist tegen het algemeen belang.

In Italiaanse steden zijn deze regels al getest en gebleken is dat ze te zwaar overhellen naar een bestuurscultuur, die het gevaar in zich meedraagt dat de rol van de overheid wordt gerelativeerd, vooral in de Italiaanse context, waar de plaatselijke autoriteiten, samen met de staat, de belichaming vormen van de traditionele instituties. Als subsidiariteit werd ingevoerd, zonder de overdracht van veel hulpmiddelen, zonder de begeleidende besluitvormingsbevoegdheid of de mogelijkheid om in geval van geschillen naar de rechter te stappen, dan zou dit leiden tot scheve verhoudingen met betrekking tot de scheiding der machten. Daarom is het belangrijk dat de juiste instrumenten worden aangewend om de rol van de betrokkenen bij het beheer van de commons te versterken en ze in het centrum van de besluitvorming te plaatsen. Het eindresultaat van de stedelijke commons zal afhangen van de politieke wil van de lokale autoriteiten maar ook van de bekwaamheid van de belanghebbenden om er bewust, bekwaam en pragmatisch mee om te gaan.

Aanpassing van het concept van de commons in steden in heel Europa

De commons ontwikkelden zich in nauw contact met gelijksoortige internationaal experimenterende netwerken op dit gebied. Vanaf het begin, twintig jaar geleden, vormden ze vooral een ondergrondse beweging van groepen rond milieuactivisme en antiglobalisme. De commons moeten niet begrepen worden als een strikt landelijk fenomeen. Europa en Europese politici moeten zich nu richten op het in stand houden van de uitwisseling van succesvolle voorbeelden en deskundigheid in het opzetten van commons, door het aanmoedigen van ‘vertaling’ en ‘samengaan’.

De vertaling geschiedt in dit geval niet door een neutrale derde (de vertaler). Ze zou eerder een proces moeten zijn dat wordt gestuurd door coalities van belanghebbenden die het tactisch potentieel van het gebruik van probate en beproefde modellen begrijpen, die in sommige gevallen al door de moedigste groepen zijn overgenomen. Om ze te laten werken is een dynamisch samengaan nodig met voortdurend overleg tussen groepen die het model al hebben uitgeprobeerd, om ervoor te zorgen dat iedereen ermee overweg kan.

Dit is een sterk uitgangspunt om ermee op weg te gaan in de richting van een Europa van de commons; een Europa dat de overstap naar een alternatief, duurzaam beheer- en bestuursmodel kan maken, dat de sociale verbeelding versterkt die zich al doet gelden in het pluralisme van de commons. Natuurlijk moeten steeds de nodige waarborgen worden hooggehouden om te voorkomen dat het proces wordt ondermijnd door louter formele aanpassingen die – afgezien van retoriek – niet beantwoorden aan de behoefte om modellen rond besluitvorming en machtsdeling en de toegankelijkheid tot hulpmiddelen en rechten steeds te moeten evalueren.

 

[1] http://www.labsus.org

Finding Common Ground
Finding Common Ground

An investigation into the commons reveals the wide-ranging spectrum of definitions and applications of this concept that exist across Europe. Yet from the numerous local initiatives, social movements and governance models associated with this term – is it possible to identify the outline of a commons-based approach that could form the basis of a broad cross-societal response to the failures of the current system?