In een Libanees eethuisje in Bazel heb ik een gesprek met Christoph Keller, een Zwitserse journalist en schrijver. Ons onderwerp: wat maakt ons tot Europeanen? Over één ding zijn we het eens: als de Europese identiteit bestaat, is zij niet eenvoudig. Identiteit wordt pas simpel wanneer zij in gevaar is. Sommigen menen dat dat inderdaad het geval is en doen pogingen om zo’n simpele Europese identiteit te vestigen, bijvoorbeeld door het beproefde middel van het scheppen van een externe vijand. Door het verklaren van de oorlog tegen terrorisme, islamitisch fundamentalisme of tegen de islam per se, wordt een schijnbaar heldere tegenstelling gecreëerd tussen een verlicht en redelijk Europa enerzijds en een irrationele, gewelddadige religie anderzijds. Dergelijke pogingen kunnen echter niet overtuigen. Ze lijken daarvoor teveel op de oude en al lang ontmaskerde tegenstelling tussen de beschaafde Europeanen en de barbaarse wilden. Christoph denkt dat Europa net als Amerika een vlag en grondwet nodig heeft om werkelijk te kunnen aanspreken, al heeft hij daar zelf weinig mee op. In Europa werd de natiestaat uitgevonden, maar Europa is door het bijbehorende nationalisme ook steeds opnieuw verscheurd en verdeeld.

Onze conclusie is schamel: wellicht maakt alleen het feit dat we ons een avond lang het hoofd breken over wat ons als Europeanen met elkaar verbindt, ons tot lotgenoten. Voorlopig ga ik er vanuit dat er meer gezegd moet kunnen worden dan dat.

Nooit meer oorlog

Een verenigd Europa is een oud ideaal. Napoleon droomde er al van. Maar de zin van de huidige politieke eenwording van Europa ligt in het adagium ‘nooit meer oorlog’. Het werd ingegeven door de schok die de Eerste en Tweede Wereldoorlog veroorzaakten omdat die de traditie van de Verlichting met de Europeaan als rationeel, autonoom individu als het centrum van de geschiedenis, recht in het hart troffen. Dat redelijke Europa bleek een zeer duistere en irrationele, zelfs demonische dimensie in zich te dragen, die zichtbaar werd in de nationalistische oorlogseuforie die in het begin van de eeuw de internationale geest ondermijnde en zich onontkoombaar openbaarde in de verschrikkingen van Hitlers ‘Endlösung’.

Maar de slogan ‘nooit meer oorlog’ zegt na zestig jaar ‘vrede en welvaart’, niets meer – althans dat wordt regelmatig beweerd als er weer eens een discussie over dat verre en abstracte Europese ideaal wordt gevoerd. Daarbij wordt dan gemakshalve vergeten dat een deel van Europa nauwelijks tien jaar geleden geteisterd werd door een oorlog. Maar de Balkan werd altijd al beschouwd als Europa’s onderbuik en daarom werd ons Europese zelfbeeld van rationaliteit nauwelijks geschokt door de uitbarsting van barbarij waarmee het uiteenvallen van Joegoslavië gepaard ging. De ballingen en vluchtelingen van deze oorlog kon je in die dagen echter steeds weer horen waarschuwen dat dit overal in Europa kon gebeuren. In het multiculturele pluralistische Sarajevo hadden ook zij tot de laatste dag geloofd dat er in hun open en tolerante stad geen plaats was voor haat en fanatisme. Totdat het tegendeel waar bleek.

Ze vonden weinig gehoor, maar er is reden genoeg ons deze waarschuwingen aan te trekken. De opleving van nationalisme en xenofobie in bijvoorbeeld Frankrijk en Nederland geeft wat dit betreft te denken. Want behalve de spanning tussen het redelijke ideaal en de vaak zeer irrationele werkelijkheid speelt ook een andere, in Europa net zo diep verankerde spanning, opnieuw een rol. Het wankele evenwicht tussen universaliteit – het ideaal van vrijheid, gelijkheid en broederschap voor allen – en particulariteit – de onvermijdelijke gebondenheid aan de eigen context – dreigt uit balans te raken.

Ontheemden

Wie hebben meer ervaring met deze beide onderwerpen dan degene wier land door nationalisme en haat in elkaar stortte, namelijk de ballingen van Hitler Duitsland en de vluchtelingen uit Joegoslavië? Ook de Duitse – voornamelijk joodse en politieke – emigranten vonden in de jaren dertig weinig gehoor in Europa toen zij waarschuwden voor het nazisme. Zij werden met scheve ogen aangekeken omdat ze hun eigen nest bevuilden en werden door veel landen zonder pardon weer over de grens gezet. Velen zwierven jarenlang zonder papieren van land naar land, tot ze kapot gingen aan het onzekere bestaan of uiteindelijk met allerlei trucs en omwegen een paspoort konden bemachtigen of naar Amerika ontkwamen.

Door het verlies van hun land werden zij Europeanen, of ze wilden of niet. In de emigrantencafé’s in Parijs, Praag en Zürich werd heftig gediscussieerd over de toekomst van Europa. De ervaringen en inzichten van deze ontheemden zouden ons wel eens dichter bij de Europese identiteit kunnen brengen dan de gepolijste zinnen van Europese topambtenaren en politieke leiders. Hun bestaan hing immers af van een gezamenlijk optreden van Europese landen tegen de barbarij in hun eigen land en daarmee van een gezamenlijk Europees ideaal.

Dé kroniekschrijver van het emigrantenleven in de jaren dertig van de twintigste eeuw is de Duitse schrijver Klaus Mann (1906-1949). Hij behoorde tot de jonge intellectuelen die tijdens het interbellum geloofden in een Europese cultuur als tegengif tegen het nationalisme dat in 1914-1918 zoveel schade had aangericht. In 1933 vertrok hij uit Duitsland, omdat hij er naar eigen zeggen geen lucht meer kreeg. Bovendien was een arrestatie van deze jonge homoseksuele schrijver bepaald niet denkbeeldig.

Hij schreef in 1939 de roman De Vulkaan, die zich afspeelt in Duitse emigrantenmilieus in ondermeer Frankrijk, Nederland, Tsjecho-Slowakije en Zwitserland. Vlak voor hij in 1949 aan een overdosis slaaptabletten stierf, schreef Klaus Mann een bijtend essay over de bezoekingen van de Europese intellectuelen, dat voor het eerst in een Amerikaans tijdschrift verscheen onder de titel ‘Europe’s Search for a New Credo’.

De Vulkaan

De actrice Marion, gemodelleerd naar Klaus’ zuster Erika Mann, bezoekt in De Vulkaan na aankomst in Parijs een Russische emigrante die wegkwijnt van heimwee naar het oude Rusland. Marion wil zich niet met haar identificeren: “Wij zijn anders dan die Russische emigranten die voor de Revolutie zijn gevlucht. Wij zijn weggegaan omdat we voor de toekomst zijn en tegen de achteruitgang. Wij verzetten ons omdat we niet willen dat het fascisme de toekomst heeft, wij willen een ander, een beter Europa voor onze kinderen.”

Over de vraag hoe dat ‘betere Europa’ eruit moet zien, zijn de emigranten het bepaald niet eens. Onder hen bevinden zich socialisten, communisten, pacifisten en liberalen. Sommigen zijn apolitiek, anderen verdragen het nationaal-socialisme niet op grond van hun geloof; sommigen hopen op een communistisch Europa, anderen zien nieuwe vormen van humanisme groeien. Maar allemaal voelen ze dezelfde verantwoordelijkheid: “wij emigranten vertegenwoordigen het andere Duitsland, wij zijn de oppositie tegen de barbarij’, zegt Marion.

Het dagelijks leven dat het gevolg is van deze keuze is hard. Veel emigranten kunnen het nauwelijks aan. De emigrantennachtmerrie par excellence ziet er volgens Klaus Mann zo uit: “Je bevindt je plotseling weer in Duitsland en vraagt je af: waarom ben ik hier zo lang niet geweest? Dan dringt het besef langzaam door: ik heb hier vijanden die achter me aan zitten. Ik moet me onopvallend gedragen voordat iemand me herkent. Waarom kijkt iedereen me zo na? Ik heb zo’n emigrantenkrant in mijn zak, die hier verboden zijn – iedereen heeft het al gezien. Waar kan ik heen? Daar staat een SA man, daar nog een. Het is te laat, ik ben omsingeld.”

Hoezeer de emigranten Hitler-Duitsland ook haten, de meeste van hen kampen toch met heimwee, al weten ze niet meer naar wat of wie. “Hoe heerlijk moet het zijn om er niet meer over te hoeven nadenken waar je thuis hoort”, denkt de joodse professor Benjamin Abel op zijn kamertje in Amsterdam, terwijl hij naar de voorraad slaaptabletten op zijn nachtkastje kijkt. “Waar zitten ze te wachten op mijn capaciteiten en hoe kan ik ze inzetten? Een mens verliest elk gevoel van eigenwaarde als niemand hem nodig heeft. Het moet heerlijk zijn verlost te zijn van de twijfels, de teleurstellingen en de eenzaamheid. Verlost te zijn van de giftige mix van haat en heimwee.” De begaafde jonge dichter Martin raakt verslingerd aan heroïne en richt zichzelf langzaam maar zeker te gronde. Regelmatig moeten de emigranten het bericht van weer een zelfmoord verwerken. De jongere zus van Marion neemt slaaptabletten wanneer ze zwanger is geworden van een emigrant bij wie ze zich voor het eerst weer eens veilig voelde. Na hun eerste nacht wordt hij vroeg in de ochtend door de Zwitserse politie opgehaald en over de grens gezet om voor altijd uit haar leven te verdwijnen.

De titel van de roman De Vulkaanheeft een dubbele betekenis. Ze verwijst zowel naar de bedreiging van het nationaal-socialisme: het leven op de rand van de ineenstorting van de oude wereld, als ook naar de innerlijke angsten van de ontheemden. De afgrond in de ziel van de emigrant en de afgrond die zich opent in het verlichte Europa raken elkaar: het verterende vuur uit de Vulkaan in de diepte van de berg die de ‘beschaving’ is, slingert vernietigende brokken omhoog. Je moet altijd alert zijn, want je bent altijd in gevaar. Niets is zeker.

Klaus Mann ziet het einde van het tijdperk – niemand weet of er nog een toekomst is. In zijn roman wordt het einde van de grote idealen verkondigt door de Franse vriend van Marion, Marcel. Mann kiest niet voor niets een intellectueel om de grote woorden te vervloeken. Marcel verklaart de democratie dood, omdat deze zich vastklemt aan oude, grote woorden die zijn opgebruikt en uitgehold. Marcel sluit zich aan bij de internationale brigaden die in Spanje tegen de fascisten vechten omdat hij niet meer kan geloven in woorden. Hij wil iets doen, hij wil zichzelf offeren voor de zonden van de voorvaders die het zover hebben laten komen– zijn eigen analyses vind hij niet meer geloofwaardig. En hij sterft in Spanje.

Permanente crisis

‘L’Europe est fini’ verklaart de Franse dichter Paul Valéry vlak na de oorlog en Klaus Mann sluit zich daar in zijn essay over Europa bij aan. Niet alleen is het oude Europa letterlijk vernietigd; de bombardementen op de steden en de moord op de joden en vele anderen hebben ook een levenstijl én het geloof in de Verlichting kapot gemaakt. De naoorlogse discussies tussen existentialisten, marxisten en nihilisten onthullen wat betreft Mann de algemene verwarring en verscheurdheid van de Europese intellectuelen.

Zestig jaar na de oorlog klinkt het allemaal vertrouwd: het einde van de grote verhalen, de uitholling van de grote woorden. We zijn er aan gewend, we raken verveeld als het debat er weer eens over gaat, net zoals we verveeld raken bij alle hoogdravende en abstracte discussies over Europa. Klaus Mann, die twaalf jaar emigratie niet zonder persoonlijke schade doorstond, lijdt werkelijk aan het uitblijven van het ‘andere, humane Europa’ dat hem en zoveel anderen die zware jaren gaande hield.

Klaus Mann ziet de catastrofe van het Derde Rijk als de uitkomst van een lange weg, met als leidraad het langzaam wegsijpelen van het geloof in het Goddelijke, het Goede, het Mooie, de Beschaving en de Vooruitgang. Wanneer Erasmus, Victor Hugo en Spinoza hier niet werkelijk in hadden geloofd, waren de Renaissance, de Reformatie en de Franse Revolutie niet mogelijk geweest. Maar in de tweede helft van de 19e eeuw raakten de Europese intellectuelen dit geloof kwijt, aldus Mann. De vertwijfeling en schuldgevoelens van Nietzsche, Kierkegaard, Baudelaire en Dostojewski ziet hij als voorlopers van de huidige crisis. Met hen werd duidelijk dat de westerse mens, die zich altijd als een rationeel wezen beschouwde, nog steeds bezeten werd door demonen en gedreven door irrationele, barbaarse machten. Met het verlies van het heilige raakte de Europeaan ook de rede kwijt.

Over deze analyse kan ongetwijfeld het nodige worden gezegd, maar mij gaat het er nu om dat Klaus Mann de oorlog niet als een ‘bedrijfsongeval’ beschouwt, maar als een lang voorbereidde openbaring van de ware aard van Europa. De werkelijkheid van de 20e eeuw overtrof de fantasieën van de 19e eeuw, constateert Mann. Hij doelt daarmee niet alleen op de gaskamers, de bommen en de propaganda, maar ook op de “satanische smakeloosheid van de commerciële markt van het amusement”, het “cynisme van de heersende klieken en de stompzin van de misleidde massa”, de “cultus van het geld en de terreur van de onwetendheid”. “In de onverzoenlijke tegenstelling tussen de nachtmerrie van Auschwitz en de wereld van Hollywood ontbreekt elke ratio.”

Het resultaat is dat we de wereld niet meer begrijpen; we verkeren in een permanente crisis. In deze situatie ligt Klaus Manns sympathie bij de twijfelaars. Degene die met eenvoudige antwoorden komen en een simpele identiteit willen opleggen, irriteren hem. Jezelf opsluiten in een nationale identiteit is voor Klaus Mann nooit een optie geweest. De Europese volken horen wat hem betreft bij elkaar en juist de ellende van de Eerste en Tweede Wereldoorlog hebben de samenhorigheid versterkt: de regionale verschillen bestaan nog, maar “we zijn allemaal lid van een tragische familie, een verarmde, maar trotse adellijke familie.”

Het antwoord van Klaus Mann op deze situatie toont zowel zijn vertwijfeling en afschuw van de nieuwe wereld, als ook zijn blijvende binding aan de oude wereld: hij wil een beweging van wanhoop en walging. Hij wil een golf van zelfmoorden onder Europese intellectuelen. De beste denkers moeten het voorbeeld volgen van Virginia Woolf, Stefan Zweig en Jan Masaryk. Alleen daarmee wordt de wereld misschien nog geshockeerd en uit haar lethargie gehaald. Misschien dat ze dan inziet hoe ze er voor staat. Klaus Mann eindigt met Kierkegaard – en deze zinnen behoren tot de laatste die hij schrijft voor zijn zelfgekozen dood – : er is wel reden voor hoop en geloof, maar niet vanwege het menselijk verstand, enkel op grond van het absurde. “Zonder vertwijfeling is er geen geloof in de toekomst.”

Thuisgevoel

Het werk van Klaus Mann maakt in elk geval één ding heel duidelijk: wie de vertwijfeling wil ontwijken en wie niet geraakt wil worden door de brokstukken uit de Vulkaan, maar de voorkeur geeft aan een simpele pijnloze voorstelling van Europa als Verlicht continent, die krijgt geen toegang tot de werkelijke aard van Europa. Mann twijfelt niet aan het bestaan van een Europese identiteit, maar hij ziet bepaald geen reden om te pronken met onze ‘Verlichte beschaving’. Zijn ervaring van Europa geeft daar ook weinig aanleiding toe.

De inzichten van Klaus Mann worden bevestigd door een veel recenter emigrantenrelaas dat het moeilijk maakt zijn waarnemingen als achterhaald en verouderd af te wijzen. Deze zomer verschijnt de film My Friends van een Amsterdamse filmmaakster, de in 1992 uit Sarajevo gevluchte Lidija Zelovic. In haar film reist zij van Canada naar Scandinavië en Sarajevo, de plaatsen waar haar jeugdvriendinnen nu wonen. Ze is nieuwsgierig naar hun lotgevallen en hoopt op een hereniging op de dag van haar bruiloft. Zelovic wordt daarbij gedreven door de vraag wie zij is en waar zij thuis hoort. Net als in het werk van Klaus Mann is in de films van Zelovic het persoonlijke verweven met het politieke. Beide portretteren de hoop en angst van een generatie Europese emigranten.

Aan het begin van My Friends verschijnt Zelovic zelf in beeld en vertelt een mop over een Bosniër die voor het eerst in Engeland is. Hij komt van de boot en rijdt de weg op. Op de radio klinkt een melding van een spookrijder: let op: één auto rijdt de verkeerde kant op. De Bosniër denkt verbaasd: ‘hoezo één? Ze rijden hier allemaal de verkeerde kant op!’ “Wanneer kreeg ik het gevoel dat iedereen de verkeerde kant op ging?”, vraagt Zelovic zich af. “Wanneer werd het leven onoverzichtelijk en tegendraads? Wanneer wist ik niet meer wat ik geloven moest?” En verderop in de film zegt ze: “Het is heerlijk om ergens in te geloven. Ik geloofde vroeger in Tito en in Joegoslavië. Het was een soort van religie, maar dan met een ander soort God. Ik geloofde zelfs dat iedereen die ik kende in hetzelfde geloofde: we waren allemaal trotse Tito-pioniers die op zouden groeien tot communisten, net als onze ouders. Het pad was eenvoudig en mooi. Mijn leven en dat van mijn vrienden waren hetzelfde.”

Bijna twintig jaar later is het leven van Zelovic en haar vrienden verre van eenvoudig. Ze wonen ver van elkaar vandaan en ondanks de bezoeken en reizen lukt het Zelovic niet haar vriendinnen met elkaar te verzoenen. Tussen Olja met een Servische en Emina met een Bosnische achtergrond, is bitterheid en wantrouwen ontstaan. Emina heeft haar moeder verloren door een Servische granaat. Olja voelt zich aangevallen en weigert de verantwoordelijkheid voor het verdriet van haar oude vriendin. Jasna is na jaren in Australië teruggekeerd naar Sarajevo, om een nieuw bestaan op te bouwen in haar oude stad. Alle vier zijn ze hun thuis verloren, alle vier hebben door de oorlog een volkomen ander leven gekregen.

Zelovic zelf wil opnieuw wortel schieten in Amsterdam. Terwijl ze de buggy met haar zoontje van bijna één jaar geroutineerd door het verkeer van de Overtoom manoeuvreert, praten we over ontheemding, identiteit en Europa. De verhalen van Zelovic over de discussies onder de emigranten uit het voormalige Joegoslavië, de moeilijkheden met papieren, de vertwijfeling nooit meer ergens thuis te zijn, klinken als een echo van de roman van Klaus Mann. Dat geldt ook voor haar relaas over de steeds terugkerende afweer van Nederlanders, Fransen en Denen: “ben je eigenlijk wel een Europeaan? Wat jullie gebeurt heeft niets te maken met onze Verlichte traditie, de Balkan is nu eenmaal een achtergebleven gebied waar de rede het altijd moeilijk gehad heeft.” Maar als ik haar vraag wat Europa dan voor haar betekent, begint ook Lidija Zelovic te stotteren: Europa is vertrouwd, Europa is vooral iets waar je bij hoort en bij wil horen, omdat in de andere Europese landen nog iets van een thuisgevoel mogelijk is. Jasna kwam niet voor niets terug uit Australië.

We komen gezamenlijk tot de volgende conclusie: de Europese identiteit ligt in de gedeelde geschiedenis en de onderlinge strijd. Misschien zijn het inderdaad het lijden en de mislukkingen die ons verbinden, maar dan wel omdat ze door ons allen geïnterpreteerd worden als het verzaken van ons eigen ideaal van beschaving. Europa is de worsteling met rede en irrationaliteit, met beschaving en barbarij en met de projectie van die barbarij op anderen. Europa is van belang omdat Europa steeds in gevaar is. Ook nu weer. Er is geen reden tot verveeld gapen wanneer gezegd wordt dat de bestaansgrond van Europa is gelegen in het ‘nooit meer oorlog’. Want Europa heeft dat motto niet waar kunnen maken.

Geen identiteit

De aloude ziektes van Europa, zelfoverschatting en zelfverheerlijking, steken de kop weer op. Klaus Mann noemde Europa een tragische, maar trotse familie. Maar wie de tragiek niet onder ogen wil zien houdt een holle, schreeuwerige trots over. Die is vandaag hoorbaar in de roep om een eenduidige nationale identiteit, die alleen vorm kan krijgen door anderen buiten te sluiten. In de geglobaliseerde wereld van vandaag schijnt dit absurder dan ooit. Hoeveel begrip je ook kunt opbrengen voor het verlangen aan houvast en voor de onzekerheid waarin mensen zich in de huidige politieke en economische constellatie bevinden, juist in combinatie met een negatieve stemming over de wereld is een nieuwe nationalistische mythe uiterst gevaarlijk. Het weerwoord kan echter niet worden gezocht in een even sterke ‘tegenidentiteit’. Juist wie recht wil doen aan de Europese ziel moet een ander antwoord zoeken.

Ik keer terug naar de hulpeloze conclusie die mijn Christoph Keller en ik in Bazel trokken. Bij nader inzien lijkt het me onjuist om te zeggen dat identiteit simpel wordt wanneer zij in gevaar is. Juist in de constructie van zo’n simpele identiteit onder druk van een al dan niet reële bedreiging ligt het gevaar. Onze uiteindelijke conclusie is daarentegen toch zo gek nog niet, namelijk dat er geen eenvoudige antwoorden bestaan, maar dat in het gesprek en de twijfel de werkelijke identiteit van Europeanen ligt.

Identiteit kun je niet van een afstand vaststellen, kijkend naar het verleden van Europa. Het krijgt pas betekenis wanneer het vorm krijgt als iets waar je zelf deel van uitmaakt en dat in wording is. Identiteit is immers altijd ongrijpbaar, zij ligt altijd voor ons, zij komt nooit ‘thuis’ aan. De vroege romanticus Novalis schreef aan het begin van de 19e eeuw: ‘wo gehen wir hin? Immer nach Hause’. Maar niets is gevaarlijker dan te verkondigen dat we aangekomen zijn, terwijl dat niet het geval is. Heimwee bestaat niet zonder ontheemding. De onrust en de twijfel zijn typerend voor het aangevochten Europa. De cultuurfilosoof Ton Lemaire noemt de kritiek en de twijfel het beste van de westerse cultuur. De scepsis en het steeds maar vragen naar de betekenis der dingen bevindt zich immers sinds Voltaire, Descartes en Kant in het hart van de moderne Europeaan.

Wat dat betreft belichamen de emigranten en de vluchtelingen, de dwalers en de ontheemden de ziel van Europa. Hun ervaringen moeten deel uitmaken van het denken over een Europese identiteit. Als dat waar is, kun je je afvragen met welk recht politieke partijen zoveel nadruk leggen op de nationale identiteit. En partij als Groenlinks, die zich afzet tegen nationalistische tendensen in andere linkse partijen als de SP en de PvdA, zou het begrip identiteit meer kunnen verbinden met haar betrokkenheid bij de ‘ontheemden’ in onze samenleving en zou zich kunnen afvragen hoe vanuit dit perspectief de participatie aan Europa politiek meer gestalte kan krijgen.

Het is in elk geval duidelijk dat het project Europa gedoemd is zielloos te blijven wanneer het enkel een aangelegenheid blijft van gearriveerde politici, die grenzen stellen en regels opleggen. De personages uit Klaus Manns Vulkaan ontlenen hun identiteit aan een betere toekomst. Zij weten, na alles wat ze hebben doorgemaakt, niet meer wie ze zijn, maar ze dromen van wie ze willen worden. Zo gezien is er geen Europese identiteit, maar is er alleen – wanneer wij dat willen – een gezamenlijke toekomst voor mensen van verschillende tradities en culturen, die verbonden zijn door heimwee en ontheemding.

Debating in the Maelstrom: Do the Greens Have the Answers to the Crisis?
Debating in the Maelstrom: Do the Greens Have the Answers to the Crisis?

The first edition focuses on the economic crisis in the EU, but also connects it to the democratic crisis, arguing that they are two sides of the same coin.