Feiten zijn onmisbaar voor een democratisch politiek debat. Sociale media verlagen de drempel voor burgers om zich in dit debat te mengen, maar zijn ook kampioen in het verspreiden van desinformatie – en bedreigen daarmee de positie van feiten. Overheden moeten de grote platforms dan ook nadrukkelijker aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor een open, eerlijk en op feiten gebaseerd politiek debat. Daarbij hoort ook een herwaardering van een traditionele steunpilaar van de democratie: de vrije pers.

Ook winstbejag kan een drijfveer zijn voor de verspreiding van desinformatie. Hoe langer de sociale media ons aan ons beeldscherm gekleefd weten te houden, hoe meer ze verdienen aan advertenties. Hun algoritmen belonen daarom extreme opvattingen, die de aandacht langer vasthouden, met een groter bereik.

Handelaren in desinformatie spelen daar handig op in. Met opzienbarende koppen in sociale mediaberichten lokken zij mensen naar websites en YouTubekanalen vol pulpnieuws en complottheorieën, bijvoorbeeld over het coronavirus. Ook de desinformatiehandelaren lopen binnen dankzij de advertenties die zij bij de teksten en video’s laten plaatsen. Die advertenties zijn niet zelden afkomstig van respectabele bedrijven die niet in de gaten hebben wiens kas zij spekken.

Politieke en commerciële desinformatie wordt vaak versterkt door de inzet van bots. Deze geautomatiseerde accounts verhogen het aantal volgers van een account en het aantal interacties met diens berichten. Daardoor krijgen deze berichten een groter bereik op sociale media. In juni 2017 was maar liefst een kwart van de Twitterberichten over het klimaat afkomstig van bots, zo blijkt uit Amerikaans onderzoek. Het overgrote deel van deze (re)tweets ontkende de realiteit van klimaatverandering.

‘Echt’ nieuws

Journalisten ontkrachten de desinformatie van liegende politici, trollen en bots. Helaas bereikt het ‘echte’ nieuws, uit journalistieke bronnen, niet iedereen even goed. Weliswaar betrekken de meeste Nederlanders hun nieuws nog van kranten en televisiezenders, maar voor een kwart van de Nederlandse jongeren vormen sociale media en blogs al de belangrijkste nieuwsbron.

Verspreiders van desinformatie weten maar al te goed dat de pers hun grootste tegenstander is. Niet voor niets beschuldigt president Trump de ‘lamestream media’ voortdurend van fake news. De echte bedenkers van nepnieuws en complottheorieën zijn erop uit om het vertrouwen van burgers in professionele nieuwsmedia te ondermijnen – net als het vertrouwen in andere instituties die de waarheid hoeden, zoals wetenschap, onderwijs en de rechterlijke macht.

Als ze daarin slagen, zijn we ver van huis. Een democratie kan niet zonder gedeelde feiten. In de woorden van de Amerikaanse historicus Timothy Snyder: “Wie afstand doet van de feiten, doet afstand van de vrijheid. Als er niets waar is, kan niemand kritiek op de macht uitoefenen omdat daarvoor geen basis is. Als er niets waar is, wordt alles spektakel. De grootste portemonnee betaalt voor het meest verblindende licht.”

Mensen verblinden, dat is precies de politieke strategie van Trump. In mei 2020 lag hij onder vuur vanwege zijn aanpak van de coronacrisis. Het Amerikaanse volk, zorgverleners voorop, snakte naar beschermingsmaterialen. Trump had geopperd dat het virus te verslaan zou zijn door ontsmettingsmiddel te injecteren. Plots begon de president te twitteren over Obamagate. Wat dat schandaal behelst, is tot op de dag van vandaag onduidelijk. Trump was daarover bewust vaag. Maar omdat de media zich verplicht voelden om over dit feitenvrije nieuwsfeit te berichten, slaagde Trump erin de aandacht af te leiden van zijn falend leiderschap in de coronacrisis.

Alle politiek wordt dan retoriek.

Natuurlijk zijn feiten soms omstreden. Journalisten, wetenschappers, rechters en ook onze kinderen op school leren om feiten kritisch te onderzoeken. Maar daarbij gelden wel belangrijke spelregels. Zoals: wie andermans feiten bekritiseert, moet zijn argumenten onderbouwen. En andersom: wie zich beroept op feiten, moet bereid zijn zich te laten corrigeren. Zo ontstaan gedeelde feiten. De waarheid komt tot stand in dialoog.

Fact-free politics

Ook in de politiek doen feiten ertoe. Naast waarden, emoties en visies vormen zij een onmisbaar element in elk politiek discours of debat. Zonder gedeelde feiten wordt het lastig om te redetwisten over de zaken waarover we wél van mening verschillen, laat staan om compromissen te sluiten. Alle politiek wordt dan retoriek.

Fact-free politics en desinformatie hebben een uitwerking op kiezers. Een groeiend deel van hen wordt cynisch, gaat liegende politici normaal vinden of zelfs bewonderen omdat ze met hun leugens weg weten te komen. Dat zien we nu al gebeuren bij de achterban van Trump. Daarmee dreigt de geschiedenis zich te herhalen. Over Hitler en Stalin schreef filosoof Hannah Arendt:

“De totalitaire leiders van de massa’s baseerden hun propaganda op de correcte psychologische veronderstelling dat je mensen de meest fantastische verklaringen kon laten geloven op de ene dag, en er dan op kon vertrouwen dat ze de volgende dag hun toevlucht zouden nemen tot cynisme als je ze onbetwistbaar bewijs van de valsheid van die verklaringen zou voorleggen. In plaats van hun leiders die hen hadden belogen de rug toe te keren, zou de massa protesteren dat ze al die tijd al wisten dat de verklaringen onjuist waren en ze zouden hun leiders bewonderen voor hun superieure tactische slimheid.”

Arendt publiceerde deze vlijmscherpe analyse in 1951. Sindsdien zijn de mogelijkheden om desinformatie te verspreiden enorm gegroeid, mede dankzij kunstmatige intelligentie. President Trump is a total and complete dipshit, dat kun je oud-president Obama laten zeggen in een video die niet van echt te onderscheiden valt. De kijker herkent Obama, hoort zijn stem en ziet hoe zijn lippen synchroon bewegen met zijn woorden.

Filmmaker Jordan Peele maakte deze deepfake in 2018, om te waarschuwen voor het gevaar van gemanipuleerde video’s. Elke whizzkid kan het hem nadoen. Wat als bots en trollen de sociale media overspoelen met een deepfake waarin Trump of Poetin een nucleaire aanval aankondigt?

Gedeelde feiten

Het goede nieuws is dat we niet machteloos staan tegenover desinformatie. Hier ligt een belangrijke taak voor de sociale mediaplatforms zelf en voor overheden, maar laten we beginnen bij onszelf, de gebruikers.

Als we opzienbarend nieuws tegenkomen op sociale media, doen we er goed aan om de betrouwbaarheid te controleren voordat we het gretig gaan delen. Bijvoorbeeld met de HALT-methode:

  1. Ho
  2. Analyseer de feiten
  3. Lokaliseer de bron
  4. Traceer de originele context.

Laten we niet te gauw denken dat we immuun zijn voor desinformatie. Velen van ons hebben deze uitspraak van Trump wel eens gelezen, die zo goed past bij zijn karakter: “Als ik me ooit kandidaat zou stellen, dan als Republikein. Zij zijn de domste groep kiezers in het land. Als ik lieg, slikken ze het nog. Ik wed dat ik enorm zou scoren.”

HALT! Deze uitspraak blijkt nep. Trump heeft dit nooit gezegd.

We vinden het nepcitaat van Trump zonder moeite terug op Facebook. In veel gevallen ontbreekt de waarschuwing die erbij hoort: “Valse informatie. Gecontroleerd door onafhankelijke factcheckers.” Het voorbeeld laat zien dat de sociale media nog een lange weg te gaan hebben richting een verantwoordelijke rol in de platformdemocratie. Onder publieke druk hebben zij in de afgelopen jaren wel een paar goede stappen gezet bij het bestrijden van desinformatie.

Zo brengt YouTube journalistiek nieuws vaker onder de aandacht van gebruikers. Het platform heeft in drie landen factcheckers ingeschakeld. Ook Twitter en Facebook huren factcheckers in om desinformatie tegen te gaan. Anders dan Twitter weigert Facebook om links naar factchecks te plaatsen bij berichten van politici en partijen. Wel verwijderde Facebook onlangs voor het eerst een bericht van Trump, omdat het schadelijke desinformatie bevatte over het coronavirus. Accounts die meermaals desinformatie verspreiden, worden door Facebook gestraft met een kleiner bereik.

Nepnieuws is sensationeler dan factchecks. In 2017 werden vijftig grootste hoaxes op Facebook dan ook tweehonderd maal vaker gedeeld of van commentaar voorzien dan de factchecks die erop volgden. Er is sprake van een zelfversterkend effect, want berichten die veel reacties oproepen, worden aan meer gebruikers getoond. Het streven van de platforms om desinformatie tegen te gaan wordt dus ondergraven door hun eigen algoritmen. Die zijn, zoals we zagen, ingesteld op het vasthouden van onze aandacht, teneinde de advertentie-inkomsten te maximaliseren.

Wetgeving

Een kip met gouden eieren zet zichzelf niet snel op dieet. Daarom denken wij dat de politiek niet ontkomt aan wetgeving tegen desinformatie op sociale media. Eén eenvoudige regel zou al helpen: sociale mediagebruikers die desinformatie gezien hebben, moeten ook de factcheck te zien krijgen. Deze regel, voorgesteld door de actiegroep Avaaz, corrigeert de algoritmen: waarheidsvinding gaat boven commercie.

Het streven van de platforms om desinformatie tegen te gaan wordt dus ondergraven door hun eigen algoritmen. Die zijn, zoals we zagen, ingesteld op het vasthouden van onze aandacht, teneinde de advertentie-inkomsten te maximaliseren.

De regel brengt met zich mee dat sociale mediaplatforms voldoende onafhankelijke factcheckers dienen in te schakelen om desinformatie tijdig te ontkrachten. De platforms moeten het voor gebruikers eenvoudig maken om twijfelachtige berichten voor te dragen voor een feitencheck. Ook hun eigen algoritmen moeten actief speuren naar desinformatie, inclusief gevaarlijke deepfakes.

Deze aanpak houdt het safe harbour-beginsel uit de Europese wetgeving voor digitale dienstverlening overeind. Volgens dit beginsel zijn platforms niet aansprakelijk voor de inhoud die hun gebruikers plaatsen, tenzij ze weten dat deze inhoud illegaal is en er niet ‘prompt’ tegen optreden.

Daardoor wordt de vrijheid van meningsuiting beschermd: zonder safe harbour zouden platforms alle berichten van hun gebruikers vooraf moeten controleren. De regel die wij voorstellen, verplicht de platforms om naast illegale inhoud, zoals racistische haatzaaierij, ook desinformatie aan te pakken – zonder voorafgaande censuur. Het inschakelen van onafhankelijke factcheckers, zoals journalisten of universitaire onderzoekers, voorkomt dat het platform zelf of de politiek gaat bepalen wat wel en niet desinformatie is.

Het plaatsen van factchecks bij onware of misleidende berichten, gekoppeld aan het verminderen van het bereik van accounts – waaronder bots – die recidiveren in desinformatie, is beter te verenigen met de vrijheid van meningsuiting dan het verwijderen van berichten die desinformatie bevatten.

De Europese Commissie werkt op dit moment aan een Digital Services Act die de regels voor digitale platforms bij de tijd moet brengen. Dat biedt een kans om desinformatie beter aan te pakken.

Sterkere journalistiek

Wetgeving voor de platformdemocratie is niet compleet zonder maatregelen om journalistieke media te versterken – zowel hun bestaansmiddelen als hun bereik in de digitale wereld. Journalistiek nieuws helpt tegen polarisatie, filterbubbels, manipulatie en desinformatie. Journalisten brengen nuance aan, prikken leugens door en attenderen ons op feiten en meningen die anderen voor ons verborgen willen houden. Dat vloeit voort uit hun beroepsethiek.

Een goede journalist is waarheidsgetrouw en onpartijdig, verifieert feiten, gebruikt meerdere bronnen, pleegt wederhoor en rectificeert zijn of haar vergissingen. Veel redacties hebben een statuut dat hun onafhankelijkheid garandeert en laten de zorgvuldigheid van hun werk toetsen door een onafhankelijke klachteninstantie – in Nederland is dat de Raad voor de Journalistiek (ROB).

We kennen in Nederland gelukkig nog een sterk en divers medialandschap. Daarvan is de publieke omroep een belangrijk onderdeel, zo constateert de ROB: “De publieke omroep brengt de grote diversiteit aan opinies in Nederland in beeld en geeft via radio, tv en internet ruimte voor ontmoeting en dialoog.”

Het is niet toevallig dat een radicaalrechtse partij als Forum voor Democratie de sloophamer wil loslaten op de publieke omroep.

Volgens de Mediawet moeten omroeporganisaties een redactiestatuut hebben dat zowel hun onafhankelijkheid als de journalistieke ethiek waarborgt. Toen commerciële omroepen hun intrede deden, besloten regering en parlement dat ook deze over een redactiestatuut moeten beschikken.

Nu sociale media voor een deel van de Nederlanders de voornaamste nieuwsbron vormen, ligt het voor de hand om ook deze platforms – althans de grote, zoals Facebook, Twitter en YouTube – als nieuwsorganisaties te gaan beschouwen. Dat betekent niet dat ze zelf journalistiek moeten gaan bedrijven, maar wel dat nieuws uit een gevarieerde reeks van journalistieke bronnen een gegarandeerde plaats krijgt in de tijdlijn van gebruikers. We zagen dat YouTube er al mee is gestart.

Transparantie is hierbij essentieel: de selectie van nieuwsberichten moet inzichtelijk zijn, net als de lijst met journalistieke bronnen die een platform hanteert. De toegankelijke nieuwsvideo’s die de publieke omroep publiceert, lenen zich er bij uitstek voor om gepusht te worden op sociale media.

Goede journalistiek, zelfs als deze gratis is op sociale media, moet wel ergens van betaald worden. Een verbod op het gebruik van onze persoonsgegevens voor sterk gepersonaliseerde advertenties op sociale media zou al helpen. Zo’n verbod op microtargeting zou niet alleen onze privacy en autonomie beschermen, maar ook zorgen voor een eerlijker speelveld tussen sociale mediaplatforms en uitgevers van nieuwsmedia in de strijd om adverteerders.

We moeten in Nederland ook gaan nadenken over permanente subsidies voor de vrije pers, zoals andere democratische landen die kennen. In Zweden krijgt de op-één-na-grootste krant in elke regio de meeste subsidie, om een monopolie op het nieuws te voorkomen. In Nederland mogen burgers al blij zijn als er één krant is die de lokale en provinciale politiek verslaat. Natuurlijk moeten de subsidies dan worden verdeeld door onafhankelijke fondsen en moeten zowel kranten, tijdschriften als digitale nieuwsmedia ervoor in aanmerking komen.

Nu sociale media voor een deel van de Nederlanders de voornaamste nieuwsbron vormen, ligt het voor de hand om ook deze platforms – althans de grote, zoals Facebook, Twitter en YouTube – als nieuwsorganisaties te gaan beschouwen.

Ook een ruimhartige financiering van de publieke omroep betaalt zich dubbel en dwars terug, in de vorm van sociale cohesie. Omroeporganisaties dienen ruim baan te krijgen om een online publiek te bereiken – niet alleen via Facebook en consorten, maar ook via nieuwe, niet-commerciële platforms, zoals de coalitie Public Spaces nastreeft.

Juist omdat informatie zich zo gemakkelijk verspreidt op het internet, neemt het belang van de vrije pers toe. Dat is de paradox van de platformdemocratie. Een marktplein zonder poortwachters, waar iedereen zijn waar kan uitventen, heeft keurmeesters nodig. Journalisten en factcheckers helpen ons om feiten te onderscheiden van fabels en fabricaties. Daarom is ons tweede advies aan moderne, digivaardige burgers: als je het kunt betalen, neem dan een krantenabonnement.

Literatuur

Arendt, H. (1951) The origins of totalitarianism. New York: Schocken

Heymans, R. Zelf coronaberichten checken? Gebruik HALTnieuwscheckers.nl, 6 maart 2020.

Raad voor het Openbaar Bestuur (2019) Zoeken naar waarheid. Over waarheidsvinding in de democratie in het digitale tijdperk. Den Haag

Snyder, T. (2017) Over Tirannie. Amsterdam: Ambo Anthos