De COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat sommige domeinen van de economie belangrijker zijn dan andere om in de primaire levensbehoeften te voorzien en een goed leven mogelijk te maken. Het is bij deze ‘economie van het leven’ dat we moeten beginnen om de economie duurzaam te maken. Een bijdrage van Richard Bärnthaler, Andreas Novy, Leonhard Plank en Alexandra Strickner.

Een jaar geleden riep het Netwerk Pluralistische Economie in het licht van de klimaatcrisis en de Fridays-for-Future-protesten voor het eerst op om impulsen te geven voor een nieuw economisch denken en een licht te werpen op aspecten in het klimaatbeschermingsdebat die tot nu toe minder aan bod zijn gekomen. Dat heeft geleid tot een reeks debatten in Makronom.

Nu volgt de tweede ronde van deze debattenreeks. Elke week verschijnt weer een uitstekend artikel, waarin de auteurs kritisch-constructief ingaan op bestaande leemten en uitdagingen in de klimaateconomie. Denk dan bijvoorbeeld aan de in maatschappelijk opzicht noodzakelijke arbeidsduur, mentale infrastructuren, institutionele padafhankelijkheden en dwang tot groei of klimaatbeleid op Europees niveau. Hier vindt u alle artikelen die tot nu toe in de reeks Economists for Future verschenen zijn.

De COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat sommige economische activiteiten belangrijker zijn dan andere. En ze heeft ook de grenzen van een marktradicale economische orde aangegeven: diensten ‘voor iedereen’ beschikbaar stellen via een openbare gezondheidszorg heeft voordelen ten opzichte van methoden waarbij het voldoen aan basisbehoeften in de eerste plaats afhankelijk is van de solvabiliteit van marktdeelnemers.

Daarmee gaf de pandemie ons in korte tijd een nieuwe kijk op economie, arbeid en diensten. Het zou dan ook een grote fout zijn om terug te keren naar ‘business as usual’, zoals na de financiële crisis van 2008. Daarmee zouden we de kans laten voorbijgaan om uit de economische bedrijvigheid tijdens de pandemie lessen te trekken voor een duurzame economie na de pandemie. Hiervoor zijn twee zaken vereist: ten eerste een goed beeld van wat marktliberalisme is, dat de ideologische onderbouw levert voor liberaliserings-, privatiserings- en financialiseringsstrategieën; en ten tweede een visie over een andere economische orde, en strategieën om in de toekomst op een doeltreffende en sociaal rechtvaardige manier te kunnen reageren op crisissen. Daarin kunnen wij slagen als we de zogenaamde economie van het leven versterken, die een groot deel van de interne diensten van algemeen belang en de plaatselijke bevoorrading omvat.

Het marktliberalisme: de neoliberale vernauwing van het begrip economie. De triomftocht van het neoliberalisme sinds de jaren 1980 luidde een totaal nieuw paradigma in, waardoor onze manier van denken en handelen in minstens drie opzichten radicaal veranderde:

  1. De focus of oriëntatie op de interne economie moest plaats maken voor een oriëntatie op de externe economie. Dat ging gepaard met het creëren en liberaliseren van markten, waaronder diverse markten voor basisvoorzieningen. De basisprincipes werden het scheppen van aantrekkelijke voorwaarden voor internationaal kapitaal, en efficiëntie, optimalisatie en rendementsverwachtingen.
  2. Het gemengde economische bestel moest plaatsmaken voor een markteconomisch bestel. Daardoor werd economische bedrijvigheid gereduceerd tot een (mondiale) markteconomie.
  3. Doelstellingen van de hele maatschappij werden vervangen door geïndividualiseerde wensen en voorkeuren en het algemeen belang door eigenbelang. Het is dan ook logisch dat voormalige burgerrechten, van gezondheids- en maatschappelijke zorg tot onderwijs en wonen, verhandelbare goederen en diensten werden. Bijgevolg werden zij door privébedrijven geproduceerd en door individuele consumenten op de markt gekocht. Je eigen verantwoordelijkheid opnemen betekende dat je je moest emanciperen van collectieve socialezekerheidsstelsels, bijvoorbeeld via private pensioenkassen en ziekteverzekeringen, met het bezit van een eigen woning of door te investeren in je eigen ‘menselijk kapitaal’.

Deze engere interpretatie van het begrip economie is nu niet alleen wijd verspreid in de economische wetenschap, maar zij sijpelt stilaan ook door in steeds nieuwe onderdelen van de menselijke samenleving. Vooral Garry S. Becker en Guity Nashat Becker hebben dit helemaal consequent doordacht en geïllustreerd in hun boek over de economie van het leven (“The Economics of Life”, 1996).

Toch ondergraaft de eenzijdige klemtoon op individuele optimalisatie de sociale cohesie, solidariteit en veerkracht. Het is zinvol om naar besparingsmogelijkheden te zoeken, bijvoorbeeld in de gezondheidszorg. Maar juist op het gebied van basisvoorzieningen kan een onevenwichtige focus op efficiëntie uiterst problematische gevolgen hebben wanneer zich onvoorziene omstandigheden voordoen. Zo zag ook het Oostenrijkse Rekenhof in het begin van de COVID-19-pandemie af van zijn jarenlange eis om de ‘inefficiënte’ overcapaciteit aan ziekenhuisbedden in spoedafdelingen af te bouwen.

Want, dat het goed gaat met de ‘economie’ – de ondernemingen die op de globale markt actief zijn – vertelt ons weinig over de vraag of het goed gaat met alle mensen.

Het is niet omdat de ‘economie’ het goed doet, dat iedereen het goed heeft COVID-19 toont aan dat de markt veel, maar niet alles kan oplossen, dat economische bedrijvigheid meer is dan markteconomie, dat je sociale bescherming niet alleen mag bekijken door de bril van individuele economische efficiëntie en dat een starre fixatie op andere economieën de maatschappelijke cohesie kan ondergraven. Economische bedrijvigheid is het organiseren en waarborgen van de primaire levensbehoeften. Een duurzame economie brengt stabiliteit in een solidaire gemeenschap, zorgt voor een vrije ontplooiing van haar leden en beschermt de natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen. Optimaliseren is ongetwijfeld zinvol, voor zover deze doelstellingen daarbij worden nagestreefd. Om daar zeker van te zijn en om te kunnen inspelen op het onverwachte, moeten we de ‘just-in-time’-filosofie absoluut vervangen door reservecapaciteit, buffers en redundantie. Daarom hebben we dringend nood aan een andere, verder reikende interpretatie van economie. Want, dat het goed gaat met de ‘economie’ – de ondernemingen die op de globale markt actief zijn – (gemeten aan de hand van onder meer groeipercentages en toenemende wereldhandel) vertelt ons weinig over de vraag of het goed gaat met alle mensen. En het zegt ook weinig over de kwestie of samenlevingen crisisbestendig, laat staan duurzaam zijn en of het klimaat op deze planeet leefbaar blijft.

De essentiële economie zorgt ervoor dat we overleven

Economische bedrijvigheid is dus niet hetzelfde als economie. Hoewel tijdens de COVID-19-crisis vele economische sectoren in lockdown moesten, gold dat niet voor ‘systeemrelevante’ sectoren. Deze essentiële economie (ook bekend als ‘foundational economy’), die een essentieel onderdeel is van de economie van het leven, is dat gedeelte van de economie dat ervoor zorgt dat de primaire levensbehoeften gewaarborgd zijn en dat zo mensen in staat stelt om te overleven. Zonder dat wordt voorzien in voeding, gezondheid, elektriciteit, water, gas, afvalophaling en woonruimte kan niemand in een geciviliseerde maatschappij overleven. De essentiële economie omvat dus, eenvoudig gezegd, die activiteiten die altijd, en dus ook in tijden van crisis, dag in, dag uit noodzakelijk zijn. Hiertoe behoren de collectieve basisvoorzieningen, zeg maar de economische ‘zorg’activiteiten – voor elkaar en met elkaar.

In plaats van terug te keren naar het individuele consumptieniveau van voor de crisis moet een verbeterde collectieve sociaalecologische infrastructuur beschikbaar worden gesteld.

Al in maart 2020 heeft het Foundational Economy Collective, een samenwerkingsverband van Europese wetenschappers, een manifest geschreven voor de periode na de pandemie. Het collectief bouwde voort op onderzoek van de laatste jaren en pleitte in het manifest voor vernieuwing en verdere ontwikkeling van de economische fundamenten. Deze agenda werd geconcretiseerd met een tienpuntenprogramma. Dat bevat onder meer een versterking van de openbare gezondheids- en maatschappelijke zorg (inclusief preventie), een hervorming waardoor meer progressiviteit in het belastingsysteem wordt gebracht of participatie van de bevolking in het organiseren van de basisvoorzieningen.

In essentie brengt het manifest één sociaalecologische hoofdeis naar voren: in plaats van terug te keren naar het individuele consumptieniveau van voor de crisis moet een verbeterde collectieve sociaalecologische infrastructuur beschikbaar worden gesteld. Het gaat niet om wederopbouw, maar om het omvormen van crisisgevoelige precorona-economieën tot duurzame economieën. Alleen zo zullen wij beter kunnen omgaan met nieuwe crisissen.

Het beschikbaar stellen van de essentiële goederen en diensten in de essentiële economie kan namelijk maar in beperkte mate als markt georganiseerd worden. Bijzonder problematisch is tegenwoordig het feit dat op het vlak van basisvoorzieningen door privatisering en liberalisering bedrijfsmodellen ontstaan zijn waarin privébedrijven een beroep doen op overheidsfinanciering om hun winsten op korte termijn te maximaliseren zonder dat zij de investeringen te doen die op lange termijn noodzakelijk zijn.

Doch net het waarborgen van de basisvoorzieningen op lange termijn is bijzonder belangrijk, want basisvoorzieningen omvatten het grootste deel van de economische activiteiten, die op een andere manier functioneren dan een globale markteconomie voor goederen en diensten. Een duurzame economie vereist dat economisch op lange termijn wordt gedacht, gepland en samengewerkt en dat beslissingen op het gebied van economisch beleid worden genomen op basis van criteria als consistentie, toereikendheid en veerkracht. Dat zijn fundamenteel andere criteria dan degene die nu gelden, met name eerst en vooral winstmaximalisatie op korte termijn en commerciële concurrentie. De fundamentele economie vormt de basis van een goed functionerende maatschappij. Zij zorgt ervoor dat de mensen in zo’n maatschappij elke dag overleven.

„Brood-en-rozen“-economie voor een goed leven

Het is nu al enkele maanden geleden dat dit manifest werd opgesteld en in die tijd zijn nieuwe inzichten ontstaan voor een duurzame economie van het leven: tijdens de lockdown konden we niet alleen ondervinden wat we nodig hadden om te overleven, maar ook wat ontbrak voor een geslaagd leven, want een goed leven is meer dan puur overleven. De economie van het leven waarborgt niet alleen het essentiële in het kader van de essentiële economie. Vooral met de feministische economie kunnen we de horizon verbreden. Het lied “Bread and roses” (“Brood en rozen”), dat de stakende textielarbeidsters in 1912 zongen, maakt dat duidelijk in de volgende tekst: „Het leven is meer dan werken, zweten en eten. Wij willen meer, geef ons een leven, maar geef ons ook rozen!“

Voor een goed leven moeten dus niet alleen de primaire levensbehoeften (brood), maar ook een menswaardige omgeving om te werken en leven (rozen) gewaarborgd zijn. De oude Grieken noemden dit Eudaimonia. En Amartya Sen en Martha Nussbaum hebben daar een eigen theorie van het goede leven op gebouwd, die personen in staat stelt om goed te leven als een juist kader werd gecreëerd.

Culturele en sociale instellingen, bars, restaurants, kapsalons, openbare ruimten en groene zones zijn weliswaar niet onmisbaar om te overleven, maar essentieel om menselijke basisbehoeften te vervullen. Toch is het moeilijker om deze zaken te bepalen, want definiëren wat een goed leven is, is moeilijker dan wat puur overleven is. Het eerste verschilt naargelang de context, berust op waardeoordelen en bewoners moeten betrokken worden bij deze waardebepalingen. Daarom is het belangrijk dat gebruik wordt gemaakt van transdisciplinaire methodes en innovatieve vormen van betrokkenheid en participatie om dat kader, die infrastructuren en die instellingen te identificeren waarmee een goed leven ter plaatse staat of valt. Ze zijn lokaal en regionaal georganiseerd en produceren ‘ter plaatse’ waarden en welzijn.

De economie van het leven en de maatschappelijke waardering van economische sectoren

Je kunt dus niet van bovenaf opleggen wat noodzakelijk is voor een goed leven en in welke vorm – maar het kan evenmin aan de markt gedelegeerd worden. De vraag welke soort economie wij wensen en welk doel zij moet hebben (cf. Davies 2020; Steinberger 2020) is sterk verweven met de vraag welke activiteiten maatschappelijk waardevol, essentieel en kritiek zijn om te overleven, voor welvaart en om goed te leven, maar ook welke een destructief effect op deze streefdoelen hebben.

Door de COVID-19-crisis is men anders gaan denken en is de neoklassieke waardetheorie aan het wankelen gebracht. In haar marktprijstheorie over waarde, de opvolger van de theorie van de klassieke economie van Smith tot Marx, bepalen individuele voorkeuren van consumenten de vraag en bijgevolg de prijs. Volgens deze theorie is het dan ook rechtvaardig (marktconform) dat het personeel van een investeringsbank een veelvoud verdient van dat in de zorgsector. Er is dan geen verschil tussen de aankoop van een derde auto en het aankopen van levensnoodzakelijke voedingswaren. Kortom, het is daarin onrechtvaardig (niet marktconform) om een moreel onderscheid te maken tussen noodzakelijke goederen, comfortgoederen en luxegoederen. Elke activiteit waarvoor individuele koopkracht bestaat, is dan productief en waardevol, ongeacht haar maatschappelijke waarde of destructieve waarde.

Je kunt dus niet van bovenaf opleggen wat noodzakelijk is voor een goed leven en in welke vorm – maar het kan evenmin aan de markt gedelegeerd worden.

Om de economie van het leven crisisbestendig te maken, is het echter maatschappelijk noodzakelijk dat tussen deze waarden een onderscheid wordt gemaakt om op een democratische manier vorm te geven aan het kader voor een goed leven voor iedereen. Tijdens de COVID-19-crisis publiceerden overheden lijsten van systeemrelevante beroepen, waarvan de werknemers recht hadden op kindernoodopvang. Zo maakten ze een onderscheid in de waarde van beroepen. Op deze lijsten staan onder meer verpleeg- en zorgkundigen, reddingsdiensten, landbouwers, het personeel van supermarkten, het personeel van water-, stroom- en gasvoorzieningen en het onderwijzend personeel.

Ook zonder pandemie moeten openbare debatten worden gehouden over wat een goed leven precies is, welke economische activiteiten en sectoren daarvoor bepalend zijn, hoe ze voor iedereen beschikbaar gemaakt kunnen worden en wie deze activiteiten op zich neemt. Om uitdrukking te geven aan maatschappelijke waardering moeten deze sectoren versterkt worden en moeten hun werknemers correct beloond worden. Het is onaanvaardbaar dat zij die korte tijd werden toegejuicht wegens hun inzet – overwegend vrouwen – het leeuwendeel presteren voor een functionerende economie van het leven, maar tegelijkertijd bijzonder sterk worden getroffen door ongelijke arbeidskansen, precaire arbeidscontracten en onderbetaling. Na de pandemie zou het eigenlijk vanzelfsprekend moeten zijn dat zij geherwaardeerd worden in het kader van de economie van het leven.

Besluit

Welke lessen hebben wij geleerd tijdens de COVID-19-crisis en hoe kunnen we die gebruiken om het economisch beleid te reorganiseren voor een goed leven voor iedereen? Daarvoor is een opwaardering nodig van de overwegend interne economie van het leven, die de goederen en diensten produceert die elke dag van levensbelang zijn, en die zorgen voor levenskwaliteit en duurzaamheid. De basis vernieuwen en transformeren wil zeggen dat je aandacht moet hebben voor de mensen die “de boel draaiende houden” (citaat Angela Merkel). De economische en maatschappelijke waarde van activiteiten in de basisvoorzieningen mag niet worden gereduceerd tot de ruilwaarde ervan. In de plaats daarvan moeten duurzaam welzijn, en daarmee gebruikswaarden, centraal staan in de maatschappelijke onderhandelingen.

Om deze trendbreuk te realiseren hebben we nieuwe, brede allianties nodig tussen progressieve partijen, vakbonden en het maatschappelijke middenveld en met conservatieven en liberalen, die het belang erkennen van een collectieve beschikbaarheid van basisvoorzieningen. Net in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk, waar de legitimiteit van gemeentelijke voorzieningen voor centrale diensten van algemeen belang door gemeentebedrijven, coöperaties of via intercommunales groot is onder de burgers, vinden we talrijke aanknopingspunten. Op die manier zou een nieuw evenwicht kunnen ontstaan tussen een concurrentiegerichte markteconomie die zich richt tot de wereldmarkt en een zorg- en sociale economie van het leven. Ze zou de maatschappelijke cohesie versterken en ze zou ons ook in staat stellen om andere crisissen aan te pakken met een zelfde houding van verantwoordelijkheid, expertise en solidariteit, in de eerste plaats de klimaatcrisis.