Het is een vraag die veel denkers in de afgelopen decennia heeft beziggehouden: hield Marx in zijn werk rekening met de mogelijkheid van een ecologische crisis zoals wij die nu meemaken? Lang werd gedacht dat Marx überhaupt geen rol toekende aan de natuur (lees: de ecologische omgeving buiten de mens). Alleen de menselijke natuur zou zijn aandacht hebben gehad. Nu denken sociologen dat Marx wel degelijk zijn leven lang oog had voor de natuur. De prangende vraag is nu of Marx in staat was een begrip te ontwikkelen van de dialectiek tussen de menselijke samenleving en de natuur. Begrip van deze dialectiek is namelijk cruciaal als we de ecologische crisis van de kapitalistische samenleving willen begrijpen. De vraag is dus: is er in Marx’ politiek-filosofische theorie aandacht voor een natuur die uitgeput kan raken?

De mens centraal

Veel ecologen en sociologen vinden dat Marx op dit punt steken laat vallen. De voornaamste kritiek is dat Marx een ‘prometheïstische’ visie zou hebben. Zoals de Griekse held Prometheus al zijn zinnen zette op het vuur dat de mensheid zou helpen overleven, zo zou Marx’ werk doordrongen zijn van een veel te groot vertrouwen in industrie en technologie, zonder oog te hebben voor de manier waarop deze de natuur ontwrichten en uitputten. Marx zou de ontwikkeling van de mensheid, zowel onder het kapitalistische als onder het communistische systeem, koppelen aan een steeds sterkere controle over de natuur en een grenzeloos gebruik van natuurlijke hulpbronnen.

Zelfs sommige neomarxisten zijn het met deze kritiek eens. Deze social ecologists lossen het probleem op door te voorspellen dat de machtsovername door de arbeidersklasse ervoor zal zorgen dat zelfs technologieën die tot nu toe gevaarlijk waren, zoals nucleaire energie, uiteindelijk veilig zullen worden: eenmaal op een veilige manier gekanaliseerd, wordt schone kernenergie mogelijk.  Marx’ geloof in technologische vooruitgang zou dus volkomen terecht zijn, er moeten alleen nog wat praktische obstakels overwonnen worden.

Echt overtuigend is deze interpretatie niet. Op geen enkele manier is immers al bewezen dat we inderdaad in staat zullen zijn om op een duurzame en veilige manier voldoende voedsel- en brandstoffen voor de gehele wereldbevolking te genereren. Een theorie die geen rekening houdt met de mogelijkheid van de eindigheid van hulpbronnen, kan niet overtuigend zijn. Moeten we dan maar accepteren dat we Marx niet al te serieus kunnen nemen waar het om ecologie gaat?

Niet als het aan socioloog John Bellamy Foster en econoom Paul Burkett ligt. Al lang voordat Foster begin deze eeuw zijn baanbrekende werk Marx’ Ecology: Materialism and Nature schreef, waren beide auteurs bezig aan te tonen dat Marx en Engels zich wel degelijk grote zorgen maakten om de gevolgen van industrie en technologie voor de natuur. Waar Foster zich in zijn boek vooral richt op de intellectuele historie van de werken van zowel de oudere als de jongere Marx, richt Burkett zich meer op een close reading van Marx’ teksten. In zijn bekende boek Marx and nature: a red and green perspective laat Burkett zien dat Marx op talloze plekken in zijn werk wijst op het belang van de natuur en de bescherming daarvan.

Alleen, en dit is een cruciaal punt, benadrukken Foster en Burkett: Marx’ visie op de relatie tussen mens en natuur is wezenlijk anders dan die van veel moderne groene politieke en sociale theorieën. Sterker nog, in tegenstelling tot wat soms wordt gedacht, moest Marx volgens Foster niets hebben van een ‘idolaatheid van natuur’ zoals we dat bijvoorbeeld bij de filosoof Schelling zien. Diens  benadering lijkt sterk op de tegenwoordig aan populariteit winnende filosofie van de deep ecology,  die uitgaat van de gedachte dat levende organismen een inherente waarde hebben, los van hun betekenis voor de mens. Op basis daarvan zou onze gehele levende omgeving een onvervreemdbaar recht hebben op leven. Veel groene denkers volgen min of meer deze gedachte en pleiten voor nieuwe collectieve ecologische waarden, op basis waarvan we als samenleving kunnen bepalen hoe we met de natuur om moeten gaan. Het zou tijd zijn om niet langer de mens, maar de natuur centraal te stellen.

Dialectische groei

Voor Marx ligt de oorsprong van het ecologisch probleem echter veel dieper: bij de menselijke Entfremdung van de natuur. Foster en Burkett wijzen op een veelvoorkomende fout onder critici van Marx, namelijk dat die laatste in Marx’ theorie het materiële en het sociale als gescheiden zien. In dat geval zou de natuur voor Marx volkomen los staan van de menselijke sociaalhistorische ontwikkeling en kan die inderdaad, zoals deep ecologists bepleiten, aparte waarden toegekend krijgen. Maar, zo schrijven Foster en Burkett, het historisch materialisme van Marx (het dialectische uitgangspunt dat onze opeenvolgende productiesystemen bepalend zijn voor de loop van de geschiedenis) is voor hem nauw verweven met de ecologische geschiedenis van de aarde.

Dit is het beste uit te leggen aan de hand van de kritiek op Marx’ ecologische visie. Veel critici wijzen erop dat beweringen van Marx consistent lijken te zijn met de prometheïstische interpretatie. In Das Kapital zegt Marx bijvoorbeeld, vrij vertaald, dat kapitaal de historische taak heeft om de productiekrachten van sociale arbeid te ontwikkelen, en dat het op die manier de materiële voorwaarden schept voor een hogere productiewijze. Voor Marx is het kapitalisme in die zin progressief – het ontstaan van het kapitalistisch systeem is immers een noodzakelijke stap om de ‘beperkingen van de natuurlijke en sociale menselijke ontwikkeling’ in het pre-kapitalistische tijdperk op te heffen. In het kapitalisme wordt dus volgens Marx terecht grote waarde toegekend aan steeds maar meer productie en materiële groei. Betekent dit dan dat ook Marx zelf deze kapitalistische neiging tot grenzeloze materiële groei als intrinsiek positief bestempelde?

Hier, aldus Foster en Burkett, is het van belang om Marx’ historisch-dialectische benadering niet uit het oog te verliezen. Marx zag het kapitalisme als opstapje naar het volgende doel: het socialisme en uiteindelijk het communisme. Dit opstapje heeft een antithetische vorm: het kapitalistisch systeem elimineert aan de ene kant de pre-kapitalistische beperkingen van de menselijke ontwikkeling, maar ze doet dit door middel van haar exploitatieve en vervreemdende productiewijze. En juist deze productiewijze zorgt er uiteindelijk weer voor dat de noodzaak voor exploitatieve klassenrelaties verdwijnt. Deze tegenstrijdigheid brengt critici blijkbaar in de war, want wat Marx als een noodzakelijke en daardoor dus positieve eigenschap van het kapitalisme zag (haar exploitatieve productiewijze) is tegelijkertijd de eigenschap die overwonnen moet worden en dus niet inherent als positief gezien kan worden. Als Marx het kapitalisme, en de bijbehorende drang naar technologische vooruitgang, als progressief en positief bestempelt, is dit dus alleen in de functie van een noodzakelijke overgang naar het communistisch systeem. We moeten de materiële waarden die Marx omschrijft als positief binnen het kapitalisme volgens Burkett daarom niet verwarren met de ecologische waarden die hij zelf als moreel juist zag.

Ecologische duurzaamheid hangt voor Marx samen met wat Foster de metabolic rift noemt (een term die wereldberoemd werd): de kloof van vervreemding tussen de mens en de aarde. De metabolische relatie met de natuur is in Marx’ visie voor de mens essentieel voor zijn overleving en welzijn. Arbeid is de essentie van deze metabolische relatie, want via arbeid vormen we, in Marx’ eigen termen, de ‘ruwe materialen’, uit de großen Werkstätte der Natur, voor ons eigen voordeel en overleven.

Marx noemt het karakter van deze menselijke arbeid, dat dus ook de menselijke relatie tot de natuur betreft, ‘gelimiteerd en voorwaardelijk’. Dit karakter, dat volgens Marx grenzen stelt aan de ontwikkeling van mensen als natuurlijke en sociale wezens, zou in het algemeen ‘exploitatief, anarchistisch en onzeker’ zijn, binnen alle tot nu toe bestaande productiesystemen. Het kapitalisme reproduceert dit karakter het alleen maar, en verergert het door zijn extreme sociale scheiding van arbeiders en hun productiewijze.

Het goede nieuws is dat dit algemene ‘exploitatieve karakter’ van de mens volgens Marx wel overwonnen kan worden: uiteindelijk schept het kapitalisme de noodzakelijke voorwaarden voor een ‘nieuwe en hogere synthese’ – een eenheid van landbouw en industrie. Maar om deze hogere synthese te bereiken zullen de arbeiders in de nieuw geschapen gemeenschap (het socialisme en uiteindelijk het communisme) moeten doen waar de bourgeoisie niet toe in staat is: het menselijke metabolisme met de natuur op een rationele manier beheersen. De postrevolutionaire gemeenschap van de freie Assoziation der Produzenten zal hier wél het vermogen toe hebben. Zij beheersen hun relatie met de natuur namelijk door middel van collectieve controle, en niet met de blinde macht van de marktverhoudingen van de bourgeoisie.

Bondgenoot

Dit betekent wel dat de socialistische gemeenschap van vrije en geassocieerde arbeiders voor fundamentele en voortdurende uitdagingen gesteld zal worden. Een duurzame relatie met de aarde zal volgens Marx namelijk niet automatisch volgen uit de overgang naar het socialisme, maar het socialisme zal slechts de basis bieden van waaruit de mens, niet langer gehinderd door de drang naar industriële overproductie, verdere maatregelen moet gaan nemen om bijvoorbeeld de scheiding op te heffen van arbeid en populatie tussen de stad enerzijds en het platteland anderzijds. Ook de bodemverontreiniging zal door middel van maatregelen hersteld moeten worden en op dezelfde manier koppelde Marx volgens Foster thema’s als ontbossing, klimaatverandering, milieuvervuiling en overpopulatie aan de metabolic rift.

Marx behandelde de kapitalistische productiekrachten (vervreemd van de natuur) dus als  kwalitatief anders dan de communistische productiekrachten (niet vervreemd van  de natuur), in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht. De ecologische crisis is een onderdeel van de historische crisis van de kapitalistische verhoudingen, en hoewel Marx zelf niet expliciet de link legde tussen beide crises, kunnen we volgens Foster en Burkett tegen bovenstaande achtergrond wel de potentiële rol van ecologische conflicten zien in de overgang van het kapitalisme naar het communisme.

Kortom, als we de ecologische crisis willen beslechten, moeten we bij het overstijgen van het kapitalistische productiesysteem beginnen. Als we een harmonieuze, duurzame relatie met de natuur willen, moeten we de vervreemde, exploitatieve, sociale en materiële verhoudingen veranderen, niet de individuele morele waarden. Deze interpretatie van Marx wordt steeds aannemelijker als je de heldere analyse van Foster en Burkett leest. Marx’ benadering biedt originele en bruikbare inzichten in de oorzaken van de milieucrisis onder het kapitalisme, de relatie tussen ecologische worstelingen en klassenstrijd en de vereisten voor een gezonde en duurzame co-evolutie van mens en natuur. Marx, zo schrijven Foster en Burkett, was niets anders dan een vroege bondgenoot van moderne milieuactivisten.

 

Literatuur

John Bellamy Foster, Marx’s Ecology: Materialism and Nature, Monthly Review Press, U.S, 2000.

Paul Burkett, Marx and Nature: A Red and Green Perspective, St. Martin’s Press, New York 1999.