In januari 2017 werd Alexander Van der Bellen beëdigd als president van Oostenrijk. Hij werd gesteund door de groene partij, waar hij al al ruim twintig jaar voor militeerde, maar officieel kwam hij op als onafhankelijke kandidaat. De presidentsverkiezingen won hij van Norbert Hofer, de extreemrechtse kandidaat. Twee keer zelfs, want de verkiezingen werden overgedaan nadat onregelmatigheden aan het licht kwamen. Met deze verkiezingsuitslag ging er een zucht van verlichting door grote delen van de Europese Unie. 2016 was immers het jaar van het Brexit-referendum en de verkiezing van Donald Trump tot Amerikaans president. Er werd gevreesd voor de toekomst van de Europese Unie: misschien zouden populistische partijen met uitgesproken nationalistische standpunten het in allerlei lidstaten voor het zeggen krijgen.

Voorzichtige vooruitgang in 2014

Een groene kandidaat zoals Van der Bellen liet zich kritisch uit over de koers van de Unie, maar stelde de meerwaarde van samenwerking op zich niet in vraag. In 2017 nam de gevreesde doorbraak van rechts-populistische partijen niet de proporties aan waar enkele maanden eerder nog voor gevreesd werd. In Frankrijk werd Emmanuel Macron president met een uitgesproken pro-Europees programma en in Duitsland begon Angela Merkel aan alweer een nieuwe ambtstermijn. Met de Italiaanse verkiezingen in 2018 lijken extreem-rechtse en populistische partijen dan weer wel krachtig te winnen, hoewel het moeilijk is om een beweging als Vijf Sterren scherp te classificeren. In analyses van verkiezingen gaat het tegenwoordig vooral over nationalistische en populistische groeperingen. Maar hoe zit het elders met de krachtsverhoudingen?

Deze bijdrage bekijkt welke plaats progressieve partijen vandaag innemen in Europa en in welke mate zij kunnen wegen op de besluitvorming. Met progressieve partijen bedoelen we politiek linkse bewegingen, dus groene partijen, sociaal-democraten, en meer radicale strekkingen aan die kant van het spectrum.

De laatste verkiezingen voor het Europees Parlement vonden plaats in 2014, een periode waarin verschillende lidstaten geconfronteerd werden met een drastische bezuinigingspolitiek. Die was het gevolg van de eurocrisis die de agenda sinds 2009 beheerste. In deze context wonnen progressieve partijen in beperkte mate. De groenen stagneerden, maar extreem-links boekte winst. Beide groepen zijn sindsdien met ruim 50 leden ongeveer even groot. De sociaal-democraten bleven de tweedegrootste fractie, met 188 zetels, en ze verkleinden hun achterstand op de grootste groep, de centrum-rechtse Europese Volkspartij.

De voorzichtige vooruitgang van progressieve partijen werd evenwel geen trend. Integendeel, de winst van Van der Bellen in Oostenrijk is een zeldzame uitzondering. Dat blijkt als we kijken naar meer recente verkiezingen in de diverse lidstaten.

Niet in goeden doen

In Nederland en Frankrijk werden de sociaaldemocraten in 2017 min of meer weggevaagd. Met Jeremy Corbyn ging het Britse Labour er dat jaar nog wel op vooruit, maar dat had vermoedelijk meer te maken met de zwakte van premier Theresa May dan met een breed gedragen enthousiasme voor zijn project. De lokale verkiezingen van 2018 werden een ontgoocheling. En in Italië verloren de sociaaldemocraten begin 2018 maar liefst 180 zetels in de Kamer.

In sommige landen valt de positie van extreem-links op: in Frankrijk scheelde het niet eens zoveel of Jean-Luc Mélenchon haalde de tweede ronde van de presidentsverkiezingen. Maar in vergelijking met extreem-rechts boeken radicale linkse partijen slechts zelden opzienbarende resultaten.

Groene partijen slagen er evenmin in om echt door te breken. In Luxemburg viel het nog mee, met een score van ruim 10% bij de meest recente verkiezingen. Het mondde uit in regeringsdeelname, net als in Zweden, waar de partij nochtans maar een kleine 7% haalde. Op papier doen groenen het ook goed in Letland en in Litouwen, maar eigenlijk zijn het daar eerder conservatieve partijen. In Nederland was er veel aandacht voor de forse winst die Groenlinks met Jesse Klaver boekte, maar de partij blijft nog steeds (nipt) onder de 10%. In Duitsland leek Bündnis 90/Die Grünen (8,9% bij de laatste verkiezingen) een tijdlang onderweg om deel uit te maken van de Duitse regering, maar de kloof met de andere partijen bleek te diep. In de meeste lidstaten stagneren de groene partijen of gaan ze licht achteruit. Slechts zelden overtuigen ze meer dan 8% van de kiezers.

Kijken we naar het niveau van de staats- en regeringsleiders van de Europese Unie, dan zien we dat intussen nog slechts vier van de achtentwintig leiders behoren tot de sociaaldemocratische strekking. Enkele jaren geleden was de verhouding nog haast één op drie. Het gaat dus fors bergaf.

Daarnaast is er nog Alexis Tsipras, de Griekse premier, wiens partij behoort tot de meest linkse fractie in het Europees Parlement. Hij werd verkozen met een programma waarin hij beloofde om komaf te maken met de zware besparingen die zijn land moest doorvoeren. Toen Tsipras met zijn partij Syriza in Griekenland won, werd er langs de linkerzijde gedroomd van een radicale golf die Europa zou overspoelen. Spanje zou als eerste volgen, met Podemos. Veel is daar allemaal niet van in huis gekomen, en het is nog zeer de vraag of Tsipras ooit een nieuw mandaat zal krijgen van de Griekse kiezer. Al is het maar omdat hij nog geen fractie van zijn programma kon uitvoeren.

Als we naar het totale plaatje kijken, stellen we vast dat progressieve partijen het moeilijk hebben om overeind te blijven. Er zijn -witte raven, maar meestal zitten sociaaldemocraten in de hoek waar de klappen vallen. Groenen boeken nauwelijks vooruitgang en extreem-links wint het zelden van extreem-rechts.

Paradox

Op regelmatige basis peilt Eurobarometer naar de thema’s die kiezers in Europa bezighouden. Uit de bevraging die in het najaar van 2017 werd afgenomen, blijkt dat migratie en terrorisme de twee belangrijkste bekommernissen zijn voor Europeanen. Dat zijn inderdaad thema’s waar conservatieve en uitgesproken rechtse partijen sterk campagne rond voeren. Uiteraard hebben progressieve partijen er in hun programma wel aandacht voor, waarbij ze heel andere oplossingen naar voor schuiven. Maar het thema wordt vooral geclaimd door de politieke tegenstanders.

Migratie en terrorisme zijn echter niet de enige dominante thema’s. In de top-10 duiken ook onderwerpen op die traditioneel in sterke mate met progressieve partijen worden geassocieerd. Klimaatverandering en werkloosheid zijn al lange tijd belangrijke bezorgdheden voor grote groepen in de Europese Unie. Ook pensioenen en milieukwaliteit in het algemeen houden de Europese kiezers bezig. Blijkbaar lukt het voor sociaaldemocraten en groenen minder goed om dit ook electoraal te verzilveren.

De veranderde kiezer

Hoe komt het dat de progressieve partijen er toch vaak niet in slagen de kiezer te bekoren met hun programma? Een deel van de verklaring ligt wellicht bij de kiezer die in de afgelopen decennia veranderd is. Eenvoudig samengevat: het overgrote deel van de mensen is er in de voorbije periode materieel op vooruitgegaan en dat stelt progressieve partijen voor een grote uitdaging.

Klassieke linkse partijen pleitten in het verleden vooral voor materiële vooruitgang: hogere lonen, betere arbeidsomstandigheden, fatsoenlijke huisvesting en gezondheidszorg voor iedereen. Grote lagen van de bevolking plukten daar de vruchten van en Europa is er in allerlei opzichten beter aan toe dan enkele decennia geleden. Mensen leven gezonder en zijn hoger opgeleid, ze wonen in betere huizen, hebben badkamers en verwarming, er wordt meer gegeten en geconsumeerd, er is meer comfort, behandelingen bij ziekten hebben meer succes, … Grote groepen bereikten een welvaartspeil waar een vorige generatie slechts van kon dromen.

Toch is er nog steeds een specifieke onderlaag die wel degelijk diepe miserie kent. Het gaat bijvoorbeeld om mensen van allochtone afkomst die om allerlei redenen moeilijk hun weg vinden naar de arbeidsmarkt en in de maatschappij in het algemeen. Er zijn alleenstaande, werkloze moeders, of gepensioneerden met een belachelijk laag pensioen. In allerlei onderzoeken komen groepen naar voor die merkelijk meer risico lopen dan andere. Maar het zijn groepen die slecht georganiseerd zijn en, mede daardoor, de kritische massa missen om uit te groeien tot een beweging zoals de klassieke linkse partijen en bonden van vroeger.

Verliezers van de globalisering

Veel van de toegenomen welvaart is een gevolg van de globalisering. Die maakte het mogelijk om sneller en vlotter te handelen, te reizen, informatie uit te wisselen, enzovoort. De vruchten van die globalisering worden echter niet door iedereen tegelijk en in dezelfde mate geplukt. Grote ondernemingen die vlot grensoverschrijdend opereren, hebben meer voordeel bij een grote eenheidsmarkt en vrijhandel dan kleinere spelers. Wie hooggeschoold is en een paar talen spreekt, vindt sneller zijn weg in de geglobaliseerde samenleving dan wie amper een diploma heeft en zich minder goed kan uitdrukken. Men spreekt in dat verband van de slachtoffers van de globalisering. Het klopt wel degelijk dat er slachtoffers vallen: het kleine bedrijf dat de deuren moeten sluiten, en de werknemer die weggeconcurreerd wordt door iemand van over de grens die voor een lager loon en aan slechtere voorwaarden hetzelfde werk wil doen.

Maar veel breder dan de werkelijke slachtoffers, waarvan het aantal moeilijk te becijferen is, en die soms ook wel opvangnetten ter beschikking hebben, is de groep mensen die voelt dat anderen meer profijt doen bij de globalisering dan zijzelf. Zelfs als iedereen er baat bij zou hebben, dan nog ontstaat er onvrede als er een gevoel is dat die baten niet eerlijk verdeeld worden.

Het malcontentement dat bij grote delen van de bevolking aanwezig is, heeft wellicht eerder te maken met deze aspecten, méér dan met werkelijke materiële achterstand. Die mentale kwestie, in combinatie met het gevoel dat er processen spelen waar geen greep op valt te krijgen, is erg belangrijk om de ontgoocheling, het ongenoegen en de mistevredenheid te begrijpen die vandaag bij grote groepen leeft.

Voor linkse partijen is dat een uitdaging: hun bekommernis om achterblijvers en om wie minder geprivilegieerd is, blijft overeind, maar de vertaling ervan in een verkiezingsprogramma en in slogans die aanslaan, is complexer geworden. Een pleidooi voor belastingverhoging valt bij potentiële progressieve kiezers vandaag bijvoorbeeld niet per definitie nog in goede aarde, terwijl het vroeger wel een makkelijk punt was om bij de linkse achterban te scoren. De achterban van toen had weinig last van zo’n belastingverhoging, maar vandaag verdient zij ook behoorlijk, doet aan pensioensparen en heeft misschien wat centen in een beleggingsfonds gestoken.

Was vroeger alles beter?

Tegenwoordig zien we dat partijen die we kunnen bestempelen als rechts-populistisch deze kiezers wel binnenrijven. Een belangrijk element daarbij is, volgens Marc Elchardus, een gevoel van declinisme. Wie het gevoel heeft dat het bergaf gaat, zal al snel geneigd zijn om voor rechts-populistische partijen te kiezen. Die hebben over het algemeen immers een heel pessimistische visie op de samenleving: vroeger was alles beter, en nu zijn we op de foute weg. Ook al klopt dat niet met de feiten, het sluit wel aan bij een reëel aanwezig sentiment.

In die optiek is het voor progressieve partijen belangrijk om niet diezelfde weg op te gaan: wie benadrukt dat we op het foute pad zitten, zegt daarmee impliciet dat het vroeger beter was. En spreidt bijgevolg het bed van partijen die zich profileren als de bewakers van de oude tradities en de voorstanders van de terugkeer naar vroeger.

Het is wellicht verstandiger voor progressieve partijen om een verhaal van hoop te brengen: het gaat niet zozeer de slechte kant uit met de wereld, maar het kan wel nog veel beter. En de opportuniteiten die de globalisering biedt, kunnen nog zoveel meer betekenen voor grotere groepen van de bevolking die er nu onvoldoende de vruchten van plukken.

Een boodschap van hoop

In Frankrijk zette Emmanuel Macron zich af tegen een nationalistiche politiek en bepleitte Europese samenwerking. Centraal in zijn verkiezingscampagne stond het pleidooi voor een ‘Europa dat beschermt’. Het kon zo uit het programma van een progressieve partij komen, maar het was de centrumkandidaat Macron die er mee won. Hij profileerde zich als de kandidaat van de hoop, en deed dat blijkbaar meer overtuigend dan kandidaten uit meer traditionele sociaaldemocratische of groene partijen.

Progressieve partijen spelen in de Europese Unie momenteel wellicht onder hun gewichtsklasse: ze beschikken over meer electoraal potentieel dan hun huidige scores laten vermoeden. Een deel van de mogelijke kiezers wordt weggekaapt door rechts-populistische partijen en door slimme politici van andere gezindten.

De meest interessante strategie voor progressieve krachten is er een waarbij consequent hoop wordt geboden. Op dat vlak kunnen ze zich overtuigend onderscheiden van het rechtse populisme. Dit betekent dat niet de indruk mag worden gewekt dat we als samenleving op een pad zitten dat naar omlaag voert. Immers, als dit de maatschappelijke consensus wordt, dan maken conservatieve en reactionaire krachten de redenering simpel af: als het vroeger beter was, laten we dan maar terugkeren naar waar we vandaan komen. Dit pessimistische, zwarte, en wat zurige en wrange wereldbeeld staat haaks op het progressieve programma.

Enthousiasmerend programma

De thema’s die vandaag de Europeanen sterkst beroeren, bieden veel aanknopingspunten voor een enthousiasmerend programma. Daarbij kan volop gebouwd worden op wat in het DNA zit van allerhande progressieve bewegingen: respect voor menselijke waardigheid, eerlijkheid en integriteit, bekommernis om minder bevoorrechten, solidariteit, een pleidooi voor werkelijke gelijke kansen, het stopzetten van de reproductie van ongelijkheid.

Als het – heel concreet – gaat over de vluchtelingenproblematiek, grootschalige belastingontwijking, de diepere aanpak van terreurbestrijding, racisme, sociale dumping, klimaatverandering, verkeersveiligheid of discriminatie in het onderwijs, dan is het telkens mogelijk om een vooruitstrevend programma uit te werken dat het progressieve DNA vertaalt in beleidsvoorstellen. De neiging om àlle kiezers aan te spreken, doet sommige partijen weleens op de rem staan. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de moeizame omgang van sommige sociaal-democraten met het vluchtelingenvraagstuk. Onterecht. Het zal immers onmogelijk zijn om àlle kiezers te overtuigen. Maar met een begeesterend, hoopvol en consequent programma, kunnen wel meer kiezers worden gewonnen dan vandaag het geval is. En met meer kiezers groeit uiteraard ook het politieke gewicht, en daarmee het vermogen om van de wereld een betere plek te maken.