Natuurlijk willen we de structurele transformatie van moderne – buitengewoon onduurzame – maatschappijen naar duurzaamheid op een moderne manier organiseren: expertocratische of zelfs autoritaire benaderingen zijn volledig onacceptabel! Maar wat valt er te zeggen over de duurzaamheid van democratie zelf – hoe duurzaam is democratie en zijn democratische structuren werkelijke in staat een duurzaamheidcrisis te bezweren?

De vraag of democratie zelf duurzaam is, wordt al besproken sinds de ‘crisis theorieën’ uit de jaren 1970. Begin jaren 1990 suggereerde Fukuyama’s thesis over het einde van de geschiedenis dat dit de beste en laatste vorm van politieke organisatie is. De recente proliferatie van cynisme, het afnemende vertrouwen in democratische instituten en de levendige discussies over de opkomst van de postdemocratie of zelfs de postpolitiek suggereren echter iets anders.

De tweede dimensie wordt veel minder besproken: eerdere suggesties die gedaan werden bij het opstellen het ‘Grenzen aan groei’ rapport van de Club van Rome, dat het schaars worden van middelen het aannemen van eco-autoritaire beleidsregels nodig zou maken voor het overleven van de mensheid, zijn heftig ontkend. De vraag of democratische systemen werkelijk in staat zijn om doeltreffende oplossingen te bieden voor de duurzaamheidcrisis blijft echter onbeantwoord. Met de sterke wederopkomst van het probleem van de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en de postgroei economie, met de irritante metamorfose van democratie, met het postpolitieke geloof in wetenschap, technologie en de markt en met de nieuwe radicale onzekerheid over de exacte betekenis van duurzaamheid, wordt deze vraag nu dringender dan ooit.

 

Duurzaamheid Van Onderop?

Sinds de emancipatiegolf in de jaren 1970 en 1980 milieuonderwerpen noodgedwongen op de politieke agenda hebben geplaatst, is de aanname dat ecologie en democratie onlosmakelijk zijn verbonden diep geworteld. Vooral politieke ecologisten beweerden dat bevrijding van het milieu en de empowerment van burgers twee zijden van dezelfde medaille zijn, en gingen de strijd tot radicale democratisering aan, zelfs in bevestigde democratieën. Disempowerment van de politieke en economische elites en de devolutie van macht aan de burger werden voorgesteld als de beste manier om zowel ecologische integriteit als burgerlijk zelfbeschikkingsrecht garanderen. Maar vanaf het midden van de jaren 1980 werden milieuonderwerpen geleidelijk gedepolitiseerd door het ecologische moderniseringparadigma. Politieke tactieken en ideologische hindernissen werden gezien als blokkades voor de doeltreffendheid van milieubeleid en op technologie gerichte, op de markt gebaseerde en managementbenaderingen werden steeds dominanter. Ondanks alle bewezen resultaten hebben deze ecologische modernisering strategieën tot nu toe niet geleid tot de diepgaande structurele veranderingen die nodig zijn als de geïnternationaliseerde consumptiemaatschappij ooit duurzaam moet worden. Daarvoor zijn veel radicalere oplossingen nodig.

En dus adviseren veel observatoren die trouw blijven aan de traditie van emanciperende sociale bewegingen een vernieuwing van het milieubeleid van onderop. In lijn met de meer algemene reactie tegen de regel van zogenaamde systemische imperatieven, de proliferatie van expertocratische governance en de bewering dat “er geen alternatief is”, benadrukken zij dat de herinrichting van de industriële maatschappij alleen succesvol kan zijn als deze gedreven wordt door betrokken, actieve en empowered burgers. Aangezien de transformatie van duurzaamheid diepgaande veranderingen vereist in waardevoorkeuren, levensstijl en maatschappelijke praktijken wordt als argument aangevoerd dat het project ontworpen en beheerd moet worden door de burgers, een project dat mensen als eigen beschouwen en waarmee ze zich kunnen identificeren. Het is interessant te constateren dat een dergelijke roep om het opnieuw instellen van de ware democratie en de re-empowerment van de legitieme democratische heerser, het volk, in een breed spectrum aan ideologieën naar voren komt.

Natuurlijk is de radicale kritiek op depolitisering en expertregel volledig gerechtvaardigd. Er kan geen structurele verandering van de gevestigde orde van niet-duurzaamheid worden verwacht van mensen die zich beperken tot het stimuleren van altijd nieuwe cycli van techno?management innovatie, economische groei en massaconsumptie. Politieke ecologisten en Groene partijen waren ooit heel duidelijk in hun stelling dat ecologische verandering culturele verandering – en dus diepgaande politieke verandering – vereist. De oude ideeën dat meer democratie, meer duurzaamheid promoot – en dat alle ‘grassroots’ van de nieuwe waarden van de consumptiemaatschappij, levensstijl en sociale infrastructuren die de basis zouden kunnen vormen voor democratische transitie al in opkomst zijn – lijken op dit moment echter niet houdbaar. Alternatieve nicheculturen bestaan ongetwijfeld. Maar kunnen we erop vertrouwen dat de empowerment van democratische burgers de huidige maatschappij echt dichter bij duurzaamheid brengt? Wat kan bereikt worden met participatieve democratische benaderingen? Op welke manier wordt democratie opnieuw geconfigureerd door de omstandigheden van eigentijdse moderniteit?

 

Democratie en Duurzaamheid

Twijfel over de haalbaarheid van politieke oplossingen voor de duurzaamheidcrisis werden gewoonlijk afgedaan met waarschuwingen dat degenen die deze twijfel uiten waarschijnlijk voorstander zijn van een autoritaire aanpak. Deze redenering gaat echter voorbij aan twee belangrijke punten. Ten eerste is er naast de participatief-democratische en de expertocratisch-autoritaire oplossingen een derde optie: de non-oplossing, d.w.z. een politiek van niet-duurzaamheid die erop gericht is de status quo te handhaven en de onaangename gevolgen ervan zo lang mogelijk te beheren. Ten tweede kan democratie – een concept dat op verschillende manieren is en kan worden geïnterpreteerd – net zo goed deel uitmaken van het probleem als van de oplossing. En er is bewijs dat suggereert dat onder de omstandigheden van een moderne consumptiemaatschappij, democratie een vorm aan kan nemen die eerder gericht is op het stabiliseren dan op het doorvoeren van radicale veranderingen in de niet-duurzame status quo.

Twijfel over de capaciteit van democratie om milieuproblemen aan te pakken, is niet nieuw. Er is vaak op gewezen dat democratie antropocentrisch is en een beperkt potentieel heeft tot het vertegenwoordigen van datgene dat geen politieke stem heeft. Electorale democratie is sterk gericht op het heden en is structureel geneigd de belangen van volgende generaties te verwaarlozen. Democratische procedures zijn zowel tijd- als middelenverslindend en dus ongeschikt als snelle en beslissende actie vereist is. Democratie brengt politici op één lijn met de electorale meerderheid, zelfs als de voorkeuren van de meerderheid – bijvoorbeeld een verslaving aan reizen met de auto of het vliegtuig – zelden verstandig zijn qua duurzaamheid. Democratische systemen worden sterk gestimuleerd om een meerderheid te creëren voor beleid dat burgers belast met de kosten of beperkingen waarvan de voordelen voornamelijk ten goede komen aan mensen elders, ver weg in de wereld en abstracte onderwerpen zoals biodiversiteit of wereldklimaat. En misschien wel het belangrijkste punt, democratie is altijd emanciperend, wat zich vooral uit in de verbetering van (individuele) rechten en (materiële) levensomstandigheden. Het is niet echt geschikt voor het beperken van de rechten of materiële omstandigheden die op de meerderheid betrekking hebben – tenzij de voordelen onmiddellijk tastbaar zijn.

Al deze punten worden al langere tijd aangekaart door ecopolitiek sceptici, en met verve ontkend door hun emanciperend-libertaristische tegenstanders. Ondertussen blijft het voortdurende proces van modernisering knagen aan de basis van de ecologische verdediging van democratie:

  • Het pluralisme van sociale waarden en individuele levensstijlen, versterkt door migratie en multiculturalisme, diversifieert sociale behoeften en percepties van (eco-)politieke prioriteiten.
  • Nationale regeringen, zelfs democratisch gekozen, hebben niet langer politieke controle; in de nieuwe governance patronen is de staat slechts een van de spelers.
  • Een reeks functionele subsystemen,  met name de economie, de wetenschap en de media, zijn tot ver buiten de nationale landsgrenzen gegroeid en dus buiten de controle van ongeacht welk democratisch electoraat.
  • Milieuproblemen zijn in toenemende mate een wereldwijde, complexe en abstracte aangelegenheid, ze worden minder direct tastbaar voor burgers omdat ze voornamelijk gemeten, ingekaderd en gecommuniceerd worden door wetenschappelijke deskundigen.
  • De ecologische voetafdruk van moderne levensstijlen (en consumptiepatronen) gaat steeds verder buiten een bepaald nationaal territorium en tackelt zo het democratische principe van congruentie tussen de auteurs van politieke beslissingen en diegenen die er de gevolgen van ondervinden.
  • De versnelling van verandering, de flexibilisering van sociale normen en de verschuiving naar op consumptie gebaseerde levensstijlen versterken niet de concentratie van democratie op het heden, maar maken niet-duurzaamheid op zich tot een kerneigenschap van prevalerende idealen van identiteit en patronen van zelfrealisatie.

 

Identiteit en Emancipatie

Het is daarom niet verrassend dat recentelijk vermoedens van ecopolitiek falen van de liberale democratie de kop weer opsteken. En de kritiek op democratische tekortkomingen duurt ook voort, evenals de vraag om herstel van de authentieke democratie. De zorgen over onoverkomelijke tekortkomingen in de democratie zelf worden echter ook groter, evenals het idee dat de specifieke omstandigheden van geavanceerde moderne maatschappijen met een top-down ecopolitieke benadering uiteindelijk wel eens doeltreffender zou kunnen zijn. Anthony Giddens ziet bijvoorbeeld de toewijding aan participatieve democratie van sociale bewegingen en de Groene partijen als achterhaald. Hij pleit voor een “actieve interventionistische staat” als belangrijkste ecopolitieke speler en de depolitisering van klimaatbeleid. Gezien de feitelijke fixatie van alle nationale regeringen (evenals de EU) op economisch liberalisme en groei, lijken dergelijke reïncarnaties van Plato’s filosoof-koning niet erg plausibel. Maar anderzijds kan democratisering alleen als passend middel voor ecologische doelen worden gezien als burgers gezien worden als het onderwerp van een ecologische reden die haaks staat op de heersende logica van niet-duurzaamheid die vertegenwoordigd wordt door de gevestigde autoriteiten. Elk democratisch optimisme verliest haar basis als emancipatie, en niet het inzicht dat het gaat om een bevrijding van de verwijdering en vernietigende logica van productiviteit, gezien wordt als het resultaat van een steeds individuelere keuzevrijheid, steeds meer flexibiliteit en in het bijzonder een toenemende consumptielevensstijl.

Zygmunt Bauman ving in zijn notie van “vloeibare moderniteit” het feit dat in geavanceerde westerse maatschappijen het bourgeoismodernistische ideaal van een unitaire individuele identiteit die gedurende het leven van een mens tot wasdom komt, vervangen is door het intrinsiek contradictoire ideaal van een meervoudige, gefragmenteerde en flexibele identiteit. Dit zijn niet alleen imperatieven van de moderne arbeidsmarkt, maar ze lijken ook nieuwe opties te bieden voor een rijkere levenservaring en meer persoonlijke voldoening. Moderne burgers hebben daarom hun identiteitsnormen steeds complexer, flexibeler en toleranter gemaakt ten opzichte van intrinsieke tegenstellingen.

Deze verschuiving is belangrijk voor het vooruitzicht van een democratisch georganiseerde herstructurering van de moderne maatschappij in de richting van duurzaamheid. Zoals hierboven vermeld, is het nieuwe zelfinzicht dat vereist wordt door de moderne economie, waaraan de voorkeur wordt gegeven door de individuele mens van vandaag en dat versterkt wordt door de zogenaamde “activerende staat”, in verschillende opzichten fundamenteel niet-duurzaam. Ten eerste is het per definitie flexibel, vloeiend en vluchtig, met andere woorden, niet stabiel en duurzaam. Ten tweede focust dit nieuwe zelfconcept zeer sterk op het heden. Ten derde is dit eigentijdse ideaal van identiteit sterk afhankelijk van consumptie als belangrijkste middel tot zelfopbouw, zelfexpressie en zelfervaring.

Eigentijdse burgers kunnen ecologisch geïnformeerd en betrokken zijn, maar in essentie zijn de prevalerende patronen van zelfrealisatie en zelfervaring gebaseerd op de consumptiemarkt die op haar beurt een steeds snellere consumptie van hulpbronnen vereist. Deze verschuiving naar het inherent niet-duurzame zelf heeft nog lang niet de traditionelere noties van identiteit vervangen. Het is niet in alle sociale milieus even dominant vertegenwoordigd en feitelijk sluit de proliferatie van sociale ongelijkheid grote delen van de maatschappij uit van deze op consumptie gebaseerde zelfrealisatie. Maar dat wat prevaleert in zakelijke en trendzettende sociale kringen vormt de verlangens van anderen en dus dat wat burgers vertegenwoordigd willen zien in democratische processen en instituten. De gevolgen hiervan zijn dramatisch voor de visie van een emanciperend en democratisch gelegitimeerde transitie naar duurzaamheid. In sociologische termen kan dit als volgt worden samengevat:

Tweederangs (‘second-order’) of reflexieve emancipatie vervangt traditionele of eersterangs (‘first-order’) emancipatie. Dit laatste kan gezien worden als een verwijzing naar de jaren 1970 en 1980 toen burgers met een groeiend zelfvertrouwen zichzelf gingen zien als het onderwerp van een authentieke reden, de strijd aangingen voor bevrijding van het toezichthouderschap van de traditionele elites en vastbesloten waren de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het gemeenschappelijke welzijn dat zij op een participatief-democratische manier wilden onderhandelen en invoeren. Tweederangs of reflexieve emancipatie verwijst naar een trend die sinds de jaren 1990 naar voren is gekomen en leidde tot een gedeeltelijke bevrijding van de verantwoordelijkheden waarvoor eerder enthousiast werd gevochten. Er wordt in het bijzonder gezocht naar bevrijding van morele en intellectuele overbelasting en er wordt gevraagd om een herbeoordeling van beperkende sociale en ecologische verplichtingen. Deze tweede fase van het emancipatieproject is nauw verbonden met de opkomst van de vloeibare identiteit die naast de promotie van niet-duurzaamheid, ook de funderingen van democratie ondermijnt.

Gezien vanuit het standpunt van de burger leiden deze verschuivingen tot frustratie jegens bestaande democratische instituten en cynisme over democratische processen die voortdurend falen in het organiseren, articuleren en vertegenwoordigen van de complexiteit en de dynamiek van de moderne behoeften en identiteiten. Op abstract niveau en qua verwachtingen die burgers hebben van overheidslichamen, houden democratische waarden stand en worden zelfs steeds luidruchtiger gearticuleerd. In de praktijk biedt democratie echter steeds minder garanties voor zowel zij die al in de marge leven of al uitgesloten zijn (en die zich steeds meer afkeren van politiek engagement), als zij die hun beschikbare middelen proberen te gebruiken om persoonlijk voordeel veilig te stellen in een steeds heftiger wordende strijd om kansen.

 

Governing Unsustainability

In het licht van deze verschuivingen kan de duurzaamheid van democratie op zich wel een probleem worden, en kan de capaciteit van democratie om een beweging in de richting van duurzaamheid op gang te brengen definitief worden verstoord. Maar politieke wetenschappers hebben altijd de grote flexibiliteit en het aanpassingsvermogen van democratie geprezen, en putten hoop uit de bewezen capaciteit tot probleemoplossing en reflexief reageren op eigen fouten. Hoewel de sociale en culturele middelen waarop democratie altijd gebaseerd was gevaarlijk verminderd zijn in het moderniseringsproces, heeft de door sommigen voorspelde instorting van de democratie nog niet plaatsgevonden.

Zelfs in landen als de VK waar de uitputting van sociaal-cultureel kapitaal zeer dramatisch zichtbaar is en waar de diagnose “gebroken maatschappij” breed wordt besproken, blijven de basisstructuren van democratie in tact. Gezien de hierboven beschreven culturele verschuiving is het herstellen van de authentieke democratie die vaak door populistische bewegingen met variërende agenda’s wordt gevraagd niet zo gemakkelijk uit te voeren. Aan de vooravond van een tweederangs emancipatie zijn de structurele beperkingen die al bestonden, aanzienlijk versterkt door de nieuwe culturele beperkingen die alle hoop op diepgaande waardeveranderingen voor een democratische overgang naar duurzaamheid blokkeren. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat expertocratisch-autoritaire beleidsbenaderingen veelbelovende zijn. En dus kan gesteld worden dat ondanks overduidelijke tekortkomingen democratie nog steeds het beste instrument is waarover we beschikken om de uitdagingen van de duurzaamheidcrisis aan te gaan. Dit is de ecopolitieke herformulering van de oude Churchill hypothese. Hierin ontbreekt echter de erkenning van de mate waarin de kwaliteit van democratie langzaam verandert, en dat voor eigentijdse regeringen en de meeste eigentijdse burgers duurzaamheid – boven alles – het laten voortduren betekent, in elk geval nog een beetje langer van een comfortabele status quo en de logistiek die deze toestand ondersteunt.

In de klassieke benadering werd democratie gezien als emanciperend en egalitair. Als de grenzen van groei bereikt zijn, gaat het over in een instrument ter verdediging van de gevestigde orde. Hoewel er weinig bewijs is dat democratie geschikt is voor het implementeren van duurzaamheid, beperking en lastenverdeling, is er wel genoeg bewijs dat een beroep wordt gedaan op democratische waarden door zowel de machtelites als de defensieve middenklassen ter rechtvaardiging van een geprivilegieerde levensstijl die alleen kan voortbestaan ten koste van toenemend sociale ongelijkheid en uitsluiting. De meest dramatische vorm hiervan is te zien in de Verenigde Staten waar neoliberale elites en ‘bottom-up Tea Party’ beweging hun krachten hebben gebundeld in het ontkennen van klimaatsverandering, vanwege hun angst dat dit “de regering een reden zou kunnen geven om zich overal mee te ‘bemoeien’, de keuze van consumenten en eigendomsrechten te kortwieken en de omvang van en het toezicht door de staat te vergroten”. Maar het fenomeen komt ook in Europa voor. In de VK bezigt het “big society” project van de conservatieve regering bijvoorbeeld de taal van de burgerlijke maatschappij en empowerment om een massief bezuinigingsprogramma te organiseren dat bedoeld is om het toch al hoge niveau van sociale ongelijkheid en uitsluiting nog verder te versterken.

Als de modernistische normatieve funderingen waarop het ooit steunde grotendeels zijn afgebrokkeld, kan democratie verworden tot het meest krachtige instrument voor het beheren van niet-duurzaamheid. De verhalen van mensen die simplistisch opscheppen over democratisch empowerment, daarbij stilzwijgend aannemend dat duurzaamheid nog steeds een structureel veranderproject is, kunnen onopzettelijk bijdragen aan deze agenda. Er is een veel gedetailleerdere onderzoek nodig naar deze nieuwe reactionaire democratie. Dit is zowel een theoretische als een empirische uitdaging die sociale wetenschappen nu pas als volwaardig probleem zien.

 

Referenties

Blühdorn, Ingolfur (2013) ‘The Governance of Unsustainability: Ecology and Democracy beyond the post-democratic turn’, in: Environmental Politics 22/1, pp. 16-36.

Blühdorn, Ingolfur (2013) Simulative Demokratie, Neue Politik nach der post-demokratischen Wende, Berlin: Suhrkamp.

Blühdorn, Ingolfur (2014) ‘Post-ecologist Governmentality: Post-Democracy, Post-Politics and the Politics of Unsustainability’, in: Wilson, Japhy/Swyngedouw, Erik (eds.) The Post-Political and its Discontents, Edinburgh University Press, pp.146-166.

The Green Democratic Reboot
The Green Democratic Reboot

This issue is structured around three principles categories: the Green understanding of democracy, Green foundations in Europe and concrete initiatives to promote active citizenship.