Hoewel energie de gemeenschappelijke basis van de Europese economie is, voeren de EU-lidstaten een opvallend verschillend energiebeleid. In de context van zich opstapelende veiligheids-, economische en milieucrisissen neemt de roep om de spanningen rond energie te overwinnen toe. We spraken met econoom Helen Thompson over de breuklijnen die de energiecrisis blootlegt, de antwoorden van de regeringen op onze huidige wanorde en de vooruitzichten voor een grotere Europese eenheid. 

Green European Journal: In de nazomer van 2022 waarschuwde de Franse president Emmanuel Macron dat we “het einde van de overvloed” hadden bereikt. Wat vind je van dit idee, specifiek in relatie tot energie? 

Helen Thompson: In zekere zin sprak Macron de waarheid. We gaan een tijdperk in – of misschien zitten we er al een tijdje in – van relatieve energieschaarste, hoewel ik de nadruk leg op relatief omdat dit geen eenvoudige kwestie is. De economische omstandigheden zijn aanzienlijk moeilijker geworden en zullen in de nabije toekomst waarschijnlijk niet verbeteren. De uitdrukking is echter ook problematisch omdat een deel van de bevolking in de westerse landen al een tijdje niet meer in een tijdperk van overvloed leeft. De onderliggende economische crisis rond de energieproblematiek en de relatie tussen energie en financiële en monetaire problemen die uiteindelijk de groei beperken, wordt door veel mensen in Europa al jaren ervaren. Daarom is de uitspraak politiek gezien een afknapper. Praten over een tijdperk van overvloed gaat volledig voorbij aan de verdelingsproblematiek. 

Velen geloven dat de energiecrisis uitsluitend het gevolg is van de Russische invasie in Oekraïne. Maar in hoeverre was er al een energiecrisis op komst? 

De energiecrisis bestond al voor de oorlog. Zelfs als je het ziet als een energiecrisis op korte termijn in plaats van op langere termijn, wat het volgens mij is, waren er twee keerpunten voor de oorlog. De eerste was de daling van de olieproductie in 2019, het jaar vóór de pandemie, wat leidde tot een niet onaanzienlijke kloof tussen de wereldwijde consumptie en productie. Zodra het post-pandemische economische herstel in 2021 begon, begonnen de olieprijzen weer vrij sterk te stijgen en begonnen de regering Biden en de Europese regeringen zich zorgen te maken. 

Het tweede keerpunt kwam met de dramatische toename van China’s vraag naar gasimport in 2021. Dit ging gepaard met de duidelijke terughoudendheid van Gazprom om gas beschikbaar te stellen op de spotmarkten gedurende een groot deel van dat jaar, waarbij het zich liever beperkte tot het onderhouden van langetermijncontracten met Europese landen. Dit leidde tot structurele concurrentie over vloeibaar aardgas (LNG) tussen Aziatische en Europese landen, die veel hogere prijzen betaalden dan de Verenigde Staten [een belangrijke LNG-producent met slechts een beperkte exportcapaciteit]. De effecten van deze ontwikkelingen in Europa werden alleen getemperd door de Omicron-variant eind 2021. We kunnen dus zien dat de beperkingen aan de aanbodzijde, die de kern van de energiecrisis vormden, al lang voor het uitbreken van de oorlog zichtbaar waren. 

Energiekosten drijven de kosten van levensonderhoud op. Is dit de eerste keer dat Europese huishoudens en bedrijven de impact voelen van de wereldwijde concurrentie voor goederen waar ze voorheen relatief betaalbaar toegang toe hadden? 

Wat de crisis op het gebied van de kosten van levensonderhoud betreft, zijn er aanwijzingen dat de energiekosten vanaf de herfst van 2021 druk uitoefenen op huishoudens; het was alleen Omicron die de markt verlichtte. Het leidde de aandacht ook ergens anders naartoe. Bedrijven maakten zich vanaf 2010 steeds meer zorgen over de gasprijzen, vooral in energie-intensieve industriële economieën zoals Duitsland. Het grote verschil tussen de Europese en Amerikaanse prijzen deed Duitse bedrijven beseffen dat zij extra kosten hadden die de Amerikanen niet hadden. 

De groene transitie heeft een aantal stappen achteruit gezet door de energiecrisis, waaronder een terugkeer naar steenkool. Sommigen beweren zelfs dat de transitie gedeeltelijk verantwoordelijk is voor de stijgende kosten van levensonderhoud. Hoe nauwkeurig is dit? 

Dat is een ingewikkelde vraag. Het is niet duidelijk of er een sterk, direct verband bestaat tussen het gebruik van zonne- en windenergie voor het opwekken van elektriciteit en het probleem van de kosten van levensonderhoud, afgezien van enkele gevallen, zoals in Duitsland, waar een deel van de kosten van de energietransitie structureel in de energierekening wordt doorberekend. Er is echter een wisselwerking tussen de problemen die ontstaan door het fluctuerende aanbod van windstroom en het gasprobleem. In verschillende Europese landen is het al een tijdje relatief slecht gesteld met de wind. Dit creëert vraag naar gas dat vervolgens erg duur is, soms onbetaalbaar – vooral in Noord-Europese landen die meer afhankelijk zijn van windenergie dan van zonne-energie. Dus valt men terug op steenkool. In die zin hebben de beperkingen van de energietransitie, met name op het gebied van de wisselvalligheid van wind- en zonnestroom, op zijn minst gedeeltelijk bijgedragen tot de worstelingen met gas en de terugval op steenkool. Ondanks het feit dat we verondersteld worden in een overgangsfase te zitten, weg van steenkool, hebben we historisch hoge steenkoolprijzen. 

Hoe legt de huidige crisis energiekloven bloot tussen en binnen Europese landen? 

De energiemixen van de verschillende Europese landen lopen sterk uiteen. Dit heeft een grote invloed op hoe de huidige energiecrisis zich ontwikkelt. Wat ook naar voren is gekomen, is het verschil tussen landen met kernenergie en landen zonder kernenergie. Kernenergie was een bron van spanning binnen de EU tijdens de discussies over de taxonomie van duurzame energie en vormt een duidelijke scheidslijn tussen Frankrijk en Duitsland. 

De terugkeer naar steenkool zal het moeilijker maken om Polen onder druk te zetten vanwege zijn hoge steenkoolverbruik naar Europese normen. Wat Europese landen, niet in het minst Duitsland, sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne hebben laten zien, is dat steenkool de energiebron is waarop in laatste instantie wordt teruggevallen. De verdeeldheid is structureel omdat er lange tijd niet veel eenheid was in de manier waarop de EU-lidstaten hun energiebeleid voerden. 

De oorlog was slechts een kantelpunt voor de energiecrisis, niet de oorzaak ervan.

Binnen de landen zijn er verschillen in de bereidheid van sommige mensen om de gevolgen te aanvaarden van het deel van de energiecrisis dat verband houdt met de oorlog. Het is in Italië waar deze verschillen het duidelijkst te zien zijn. De regering van Mario Draghi viel vanwege een gebrek aan steun van de Vijfsterrenbeweging, die kritiek had op Draghi omdat hij de oorlog prioriteit gaf boven de koopkrachtcrisis. Hoewel Giorgia Meloni van de Fratelli d’Italia – nu de grootste partij van Italië – een fervent voorstander is van de Oekraïense oorlogsinspanning, zal dit probleem niet verdwijnen. We zien vergelijkbare spanningen over de kosten van levensonderhoud in Tsjechië, waar onlangs grote demonstraties tegen de regering hebben plaatsgevonden. Deze breuklijn tussen de kosten van levensonderhoud en de oorlog is betreurenswaardig, want het is niet waar dat de energiecrisis door de oorlog is ontstaan. De oorlog was slechts een kantelpunt voor de energiecrisis, niet de oorzaak ervan. Het heeft het erger gemaakt, dat is zeker. Maar het was niet de hoofdoorzaak. 

De vragen hoe de energiecrisis wordt ingekaderd, welke fiscale steun wordt geboden aan zowel huishoudens als bedrijven, hoelang die steun moet duren en wat ermee gebeurt als de oorlog eindigt maar de energiecrisis niet, Leiden tot heel wat verdeeldheid. 

Energie is een verdelingsvraagstuk. Hoe rijker je bent, hoe meer je consumeert en hoe armer je bent, hoe minder je consumeert. Als we het energieverbruik moeten terugdringen, wordt de vraag wie dit moet doen een prangende politieke kwestie. 

Veel commentatoren hebben vergelijkingen getrokken tussen de huidige energiecrisis en die van de jaren ‘70. In hoeverre was het neoliberalisme een oplossing voor de laatste grote energieschok in het Westen? 

Het is niet mogelijk om het antwoord op de problemen van de jaren ‘70 – dat de naam neoliberalisme draagt – te begrijpen zonder het in de eerste plaats te zien als een antwoord op de energiecrisis. Voor zover het coherent is om te praten over neoliberalisme, d.w.z. de verheffing van marktprincipes boven staatsinterventie, is het vooral een verhaal over de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. In de jaren ‘70 werd de Amerikaanse energiecrisis aangepakt door een ongelooflijk interventionistische federale staat die besliste welke staten welke energiebronnen kregen en voor welk doel. Er werden ook prijscontroles ingevoerd. Het presidentschap van Reagan ontmantelde die federale energiestaat. Ondertussen liet Thatchers eerste regering in het Verenigd Koninkrijk de olieproductie in de Noordzee functioneren volgens de internationale marktmechanismen. 

Betreffende je vraag over het beëindigen van de inflatieproblemen in de jaren ’70, moet er zowel gekeken worden naar het antwoord op de crisis in termen van energie als naar het monetaire beleid gebaseerd op neoliberale principes. In het begin van de jaren ‘80 creëerde het monetaire beleid van de Amerikaanse Federal Reserve recessieomstandigheden – niet alleen in de Verenigde Staten maar over de hele wereld – die de vraag naar olie terugbrachten, zodat er tijd ontstond om nieuwe, duurdere productie uit de Noordzee, Alaska en Mexico op te starten. Toen de olieprijzen daalden door het nieuwe aanbod, daalde ook de inflatie. 

De jaren ‘80 waren ook een periode van de-industrialisatie in Europa. Kunnen we een vergelijkbaar energieverhaal vertellen over de opkomst van het neoliberalisme in de huidige Europese Unie? 

Het eerste dat ik wil zeggen is dat West-Duitsland zich afzijdig hield van wat neoliberalisme wordt genoemd en dat bepaalde kenmerken van de West-Duitse economie anders bleven. Duitsland is, in tegenstelling tot de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, geen olie- of gasproducent en is nooit in de positie geweest om energiekwesties aan de internationale markten over te laten. De afhankelijkheid van Duitsland van buitenlandse olie en gas is sinds het begin van het olietijdperk een grote kwetsbaarheid geweest, ook in macro-economische termen. Daarom wordt er sinds 1945 zoveel belang gehecht aan zijn handelsoverschot. Als je een grote energie-importeur bent, moet je daarvoor kunnen betalen. Het verklaart ook waarom Duitsland sneller dan andere Europese landen en de Verenigde Staten de weg van de energietransitie bewandelde. Het ging niet alleen om het klimaat; het weerspiegelde Duitslands energieproblemen op lange termijn door de afhankelijkheid van olie en gas. 

Tegelijkertijd waren het de monetaire problemen waarmee de landen van de Europese Gemeenschap werden geconfronteerd in de nasleep van het uiteenvallen van Bretton Woods en de energieschokken van de jaren ‘70 die de Europese Gemeenschap, zonder Groot-Brittannië, tot een monetaire unie brachten. Tijdens de schokken van de jaren ‘70 was de West-Duitse munt veel sterker en had hij veel meer anti-inflatoire geloofwaardigheid dan enige andere Europese munt. Het is in deze context dat uiteindelijk de eurozone ontstond. Er is bijna altijd wel een verhaal over de relatie tussen de energiekant van de dingen en de monetaire kant van de dingen op een bepaald moment. 

De Spaanse en Portugese regeringen hebben de prijzen aan banden gelegd, terwijl andere landen energiebedrijven en infrastructuur hebben genationaliseerd. Zal de staat de komende jaren een actievere rol moeten spelen in het garanderen van energiezekerheid? 

In landen met een hoge afhankelijkheid van buitenlandse energie is de overheid nooit afgeweken van een diepe bezorgdheid over energiezekerheid. De stappen die we hebben genomen om de energiecrisis van de jaren ‘70 of zelfs die van halverwege de jaren 2000 op te lossen, kunnen niet worden herhaald. Je kunt er niet op vetrouwen dat marktmechanismen nieuwe aanvoer teweegbrengen. Offshore olie in de Noordzee is al gewonnen en geopolitieke ontwikkelingen hebben de afhankelijkheid van Rusland tot een doodlopende weg gemaakt. Bovendien is de monetaire omgeving van na 2008 – met kwantitatieve versoepeling die het mogelijk maakte om veel kapitaal te pompen in onrendabele investeringen in de Amerikaanse schaliesector – niet langer aanwezig. Sterker nog, we proberen dat monetaire klimaat ongedaan te maken vanwege het inflatieprobleem. 

In deze context is de enige manier om dit probleem aan te pakken een overheid die veel meer zal moeten ingrijpen, hetzij door directe controle te nemen over de industrie of door enorme begrotingssteun. De vraag is: kun je enorme begrotingsuitgaven doen terwijl de obligatiemarkten nerveus worden, de centrale banken hun beleid verkrappen en de dollar sterker wordt ten opzichte van de meeste valuta in de wereld? Europese landen moeten zich serieus afvragen of de omvang van de benodigde leningen om de energiesector te ondersteunen niet een valutacrisis zal veroorzaken. 

Hoewel de Green Deal, de sancties tegen Rusland, de interne markt en andere vormen van EU-beleid allemaal invloed hebben op het energiebeleid, bestaat er geen Europees energiebeleid als zodanig. Denkt u dat de EU op dit gebied meer bevoegdheden zal krijgen? 

Het lijdt geen twijfel dat gemeenschappelijke energieproblemen Europese samenwerking stimuleren. Energie stond centraal bij de voorgangers van de EU: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. Over het algemeen hebben Europese landen gemeenschappelijke energieproblemen. Het tijdperk van verdeeldheid tussen energie-importeurs en energie-exporteurs zoals Nederland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk is nog niet helemaal voorbij, maar het komt eraan – met de mogelijke uitzondering van Cyprus. De gemeenschappelijkheid van zowel het energieprobleem als de klimaatverandering stimuleert samenwerking en integratie. 

Het lijdt geen twijfel dat gemeenschappelijke energieproblemen Europese samenwerking stimuleren.

Aan de andere kant blijven er grote verschillen tussen EU-landen. De geografie van Europa maakt de zaken nog ingewikkelder als het gaat om aanvoerroutes; het is veel logischer voor Frankrijk en Spanje om naar Algerije te kijken dan voor de Baltische staten of Duitsland. Het hoge energieverbruik van westerse landen is niet alleen een probleem voor henzelf. Om het bot te zeggen: Duitsland heeft zijn gastanks voor de winter gevuld terwijl Pakistan hierdoor nauwelijks vloeibaar aardgas kon kopen voor het grootste deel van de zomer. Pakistan kon de tarieven die Europese landen bereid waren te betalen simpelweg niet betalen. Dit heeft invloed op het potentieel voor Europese eenheid omdat de relaties die individuele Europese landen hebben met de rest van Eurazië en Afrika niet dezelfde zijn. De problemen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten hebben een andere invloed op Zuid-Europa dan op Noord-Europa. De stimulansen voor eenheid zijn sterk, maar er moeten nog moeilijke detailkwesties worden opgelost voor er overeenstemming gevonden kan worden. 

U betoogde dat we, zelfs met een versnelde inzet van hernieuwbare energie en fossiele brandstoffen als noodoplossing, minder energie moeten gebruiken. In de jaren ‘70 werd Jimmy Carter weggestemd omdat hij de Amerikanen vroeg om hun energieverbruik te matigen. Waarom is de roep om vermindering van de vraag politiek zo moeilijk in het Westen? 

Carter is de politicus die dit het meest systematisch en dramatisch probeerde – zeker wat betreft zijn taalgebruik in zijn “malaise”-toespraak [juli 1979] – en hij werd ervoor gestraft. Als je echter terugkijkt naar het Europa van de jaren ’70, zie je dat mensen bereid waren om lagere snelheidslimieten en autoloze zondagen te accepteren om het energieverbruik te verminderen. 

Tussen de jaren ‘70 en nu is er iets veranderd in Europa. Het is opvallend dat, totdat de oorlog uitbrak, geen enkele politicus bereid was om dit soort argumenten aan te voeren omwille van de klimaatverandering of om te reageren op de stijgende kosten van levensonderhoud. De oorlog heeft de situatie veranderd door het risico te vergroten dat de energietoevoer simpelweg wordt afgesneden, en dat maakt het gemakkelijker voor mensen om te begrijpen dat consumptie een probleem is. 

Wat niet uit te leggen valt, is waarom het in de jaren ‘80 en ‘90 zoveel moeilijker werd voor Europese en Amerikaanse politici om eerlijk te praten over de energiebeperkingen waar we mee te maken hebben. Misschien waren de Europese democratieën op dit punt niet meer gewend om na te denken over energie of opoffering. In de jaren ‘70 daarentegen was er misschien nog genoeg herinnering aan soberheid en voedselrantsoenering, waardoor het idee van energierantsoenering niet zo’n schok leek. In Groot-Brittannië, bijvoorbeeld, ging de voedselrantsoenering door tot ver in de jaren ‘50 en de energiecrisis begon in 1973. Dat is maar 20 jaar. 

De oorlog in Oekraïne heeft de energietransitie op de voorgrond geplaatst. Moeten we proberen onze reacties op de klimaatcrisis en de veiligheidszorgen van Europa op elkaar af te stemmen? 

Ja, er is een verhaal dat in die bewoordingen verteld kan worden. Het frame is dan dat we onze energieconsumptie moeten verminderen omdat deze ons afhankelijk maakt van landen zoals Rusland én omdat we te maken hebben met een klimaatcrisis. In die zin moet er pijn worden doorstaan om een toekomst te bereiken waarin het klimaat minder bedreigend is en leiders zoals Poetin de status van hun land als energie-supermacht niet kunnen gebruiken om geopolitieke invloed uit te oefenen. De hoop is dan dat je veel energie in eigen land kunt produceren in een koolstofarm energiescenario. 

Het nadeel van dit verhaal is dat het de beperkingen van fossiele brandstoffen buiten beschouwing laat. Het frame dat wordt gebruikt door Emmanuel Macron en [voormalig] premier Liz Truss van het VK – “we moeten dit gewoon doorstaan in het belang van Oekraïne” – gaat ervan uit dat, als en wanneer de oorlog ten einde komt, de energiecrisis zal verdwijnen. Dat zal niet het geval zijn. 

Bovendien zal een koolstofarme toekomst de afhankelijkheid van Europese landen van buitenlandse hulpbronnen niet veranderen. Europa zal afhankelijk blijven van metalen uit de rest van de wereld. De geopolitiek van de extractie en de relatie tussen de levensstandaard in delen van de wereld die het meest profiteren van de hoge energieconsumptie en de delen van de wereld waar de grondstoffen worden en zullen worden gewonnen, vormen een belangrijk politiek probleem dat op ons afkomt voor zowel consumenten- als winningslanden. 

Uw nieuwste boek is getiteld Disorder. Wordt dit de norm voor de komende decennia? Of kunnen de energietransitie en het bredere streven naar weerbaarheid in Europa echt zorgen voor meer veiligheid en stabiliteit in de toekomst? 

Historisch gezien is wanorde meestal de norm; perioden van relatieve orde zijn doorgaans slechts intermezzo’s. Delen van de 20ste en het begin van de 21ste eeuw brachten ons weg van die realiteit. De energietransitie zelf – die indien succesvol veel beter omschreven kan worden als een energie-“revolutie” – impliceert een enorme opschudding. Het gaat in feite om het herbouwen van de energiefundamenten van onze materiële beschaving. Er is geen economische activiteit zonder de inzet van een of andere vorm van energie. Je zou kunnen zeggen dat economische activiteit de toepassing van energie is. We zetten ons in om iets te doen dat buitengewoon transformatief is, en dus is het moeilijk om voor de komende decennia echte stabiliteit te voorzien. 

Ik ben niet iemand die gelooft dat we op weg zijn naar een utopie waarin alle problemen die verband houden met fossiele brandstoffen definitief zullen worden opgelost door een andere energiebron. Ik denk ook niet dat het allemaal zal eindigen in een regelrechte catastrofe. Is er een weg naar iets voldoende transformerends dat ook een stabielere toekomst biedt – hoe ver weg die ook mag zijn? Ik denk van wel. Als je het historisch bekijkt, zie je dat zelfs aan zeer lange perioden van wanorde uiteindelijk een einde komt.