Translations

EN NL

De welvaartstaat is niet langer betaalbaar, wordt alom betoogd. Niet in Nederland en niet in Europa als geheel.  Er moet gesneden worden in de sociale voorzieningen om de economie te redden. Maar het kan anders. Een groene visie.

Het debat over het Europese sociale model staat op scherp. Onder het mom van financiële soliditeit, het belang van afspraken onder het Stabiliteits- en GroeiPact, en het ‘vertrouwen van de financiële markten’ wordt de voortdurende financieel-economische crisis gebruikt om een beleid van budgettaire versobering (austerity) door te zetten. Zeker in de landen in de Europese periferie die onder toezicht van de zogenaamde troïka (ECB, Europese Commissie, en IMF) staan, is daarmee aanmerkelijke druk ontstaan op voorzieningen voor de oudedag, werkloosheid, en zorg. En dat terwijl de werkloosheid tot historische proporties is opgelopen.

Versobering

Deze acute druk op de welvaartsstaat komt bovenop een al langer lopend debat over de mate waarin het relatief hoge niveau van sociale voorzieningen in de continentaal Europese landen houdbaar is in een mondiaal geïntegreerde economie. Internationale concurrentie en mobiliteit van kapitaal zou het heffen van belastingen op arbeid en kapitaal belemmeren, en daarmee de sociale voorzieningen die gefinancierd worden door die belastingen onder druk zetten. Als gevolg van deze logica achter de ‘externe druk’ wordt de discussie over hervorming van de welvaartsstaat geframed als een vraagstuk van versobering. Naast deze ‘externe druk’ is er ook een discussie gaande over interne factoren: zijn de traditionele arrangementen van de welvaartsstaat verenigbaar met structurele veranderingen in de samenleving en arbeidsmarkt. Daarbij valt te denken aan vergrijzing, toenemende participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, en het stijgende gebruik van flexibele arbeidscontracten en zelfstandigen-zonder-personeel (zzp’ers). Ook deze discussie wordt soms geframed als een kwestie van betaalbaarheid: ‘we kunnen de AOW-uitkeringen voor die groeiende groep ouderen niet betalen.’ In deze discussie zou het echter over veel meer moeten gaan, over de visie van politieke partijen op de samenleving. Op welke uitgangspunten baseren politici hun hervormingsvoorstellen. Wat is hun visie op de rol van het gezin, op gender-gelijkheid, etc. In deze bijdrage zullen de contouren geschetst worden van een welvaartsstaat gebaseerd op groene uitgangspunten, wat ik de Duurzame WelvaartsStaat (DWS) zou willen dopen.

Een zinvolle discussie over een DWS kan echter pas gevoerd worden als duidelijk is welke externe druk wordt uitgeoefend op de welvaartsstaat. Ik zal daarom allereerst de vraag beantwoorden of versobering onvermijdelijk is in een mondiaal geïntegreerde economie. Om alvast een tipje van de sluier op te lichten: het antwoord is een volmondig ‘nee.’ Mondiale economische integratie hoeft niet tot versobering te leiden, net zoals een uitgebreide welvaartsstaat geen negatieve groei- en werkgelegenheidseffecten hoeft te hebben. Vervolgens ga ik in op de discussie over de aansluiting van de huidige sociale voorzieningen op een veranderende samenleving en arbeidsmarkt, en welke uitgangspunten aan hervorming ten grondslag zouden moeten.  Daarbij bouw ik voort op de discussie die de afgelopen zomer binnen GroenLinks gevoerd is. Tenslotte doe ik een oproep aan Bram van Ojik om een concrete agenda voor een DWS uit te zetten, gebaseerd op de groene uitgangspunten ‘ruimte voor individuele diversiteit’ en ‘ontspannen samenleven.’

Dwangbuis

De economische logica achter de externe druk is redelijk eenvoudig uit te leggen, en op het eerste gezicht overtuigend. Sociale voorzieningen worden gefinanciëerd uit belastinginkomsten, en dus leidt een uitgebreide welvaartsstaat tot relatief hoge belastingen. In een wereld met vrij handelsverkeer en grote kapitaalmobiliteit, wordt het dan aantrekkelijk om goedkopere producten uit landen met een lagere belastingdruk op productiefactoren te importeren en productie te verplaatsen naar die landen. Daarmee ontstaat een onhoudbare situatie voor de welvaartsstaat: of het voorzieningenniveau moet omlaag vanwege tekortschietende belastinginkomsten; of het land moet zich terugtrekken uit de mondiale economie. De journalist Thomas Friedman heeft dit wel de gouden dwangbuis van globalisering genoemd: willen we de vruchten plukken van mondiale economische integratie, dan zullen de beleidsopties voor de overheid sterk verminderd worden. De werkelijkheid ligt echter genuanceerder, zoals professor Brian Burgoon in zijn inaugurele rede aan de Universiteit van Amsterdam eerder dit jaar gedetailleerd uiteen zette.

Allereerst kan opgemerkt worden dat de publieke uitgaven aan sociale voorzieningen in de geïndustrialiseerde landen sinds de jaren tachtig – een periode van verregaande mondiale economische integratie – redelijk stabiel zijn. Voor de OESO landen lagen sociale uitgaven in 1980 op 15,5 procent van het bruto binnenlands product en in 2005 op 19,7%. Hieraan liggen diverse oorzaken ten grondslag, maar er lijkt in ieder geval geen uitgebreide versobering van de welvaartsstaat plaats te vinden. Als we specifieker kijken naar het verband tussen openheid voor handel en sociale uitgaven kunnen we zelfs een positieve correlatie vinden (Burgoon 2013). De reden hiervoor moet gezocht worden in de politiek, die functioneert als intermediaire variabele. Het is een politieke keuze om te versoberen of burgers juist voortdurende bescherming te bieden in een mondiale economie.

Hieraan gerelateerd is de vraag of deze keuze niet voorbestemd is vanwege de negatieve economische gevolgen. Met andere woorden: leidt een hoog niveau van sociale voorzieningen niet tot lagere economische groei en hogere werkloosheid? Ook hier geven de feiten geen eenduidig antwoord. Verschillende sociaaleconomische modellen kunnen tot vergelijkbare economische uitkomsten leiden. Hall & Soskice (2001: tabel 1.1) bekeken de periode 1985 – 1997 en berekenden dat inkomen per hoofd van de bevolking en werkloosheid in de Angelsaksische landen (Liberale Markteconomieën in de typologie van Hall & Soskice) en de continentaal Europese landen plus Japan (Gecoördineerde Markteconomieën) dicht bij elkaar liggen. De uitgebreide welvaartsstaten van continentaal Europa kunnen dus uitstekend meekomen in de internationale economische concurrentie.

Maar maakt de voortdurende crisis in de Europese Monetaire Unie versobering op dit moment dan niet alsnog noodzakelijk? Zijn de publieke financiën in de continentaal Europese landen, met name in de Europese periferie, niet uit de hand gelopen door royale sociale voorzieningen? Geenszins. Mark Blyth maakt in zijn recent verschenen boek Austerity: the history of a dangerous idea op magistrale wijze gehakt van dit idee. De werkelijke oorzaak van de crisis in Europa was de implosie van de financiële sector. De structurele uitgangspositie van de overheidsfinanciën in Ierland, Portugal, Spanje en Cyprus was niet problematisch, Griekenland is de treurige uitzondering. Pas toen de banken omvielen kwam de overheid in financiële problemen. Het idee dat de Europese crisis er een van overheidsschulden (en dus te hoge overheidsuitgaven) is, leidt enkel de aandacht af van de werkelijke oorzaak en heeft als cynische gevolg dat de kosten van het redden van de banken worden verhaald op de ontvangers van sociale zekerheid – juist nu sociale voorzieningen hard nodig zijn in de recessie. Beter had men de automatische stabilisatoren hun werk laten doen, desnoods gesteund vanuit de Europese Unie, en de kapitaalverschaffers van de banken harder aangepakt.

Verandering

De conclusie moet zijn dat de externe druk niet onvermijdelijk tot versobering van sociale voorzieningen hoeft te leiden. Er zijn wel veranderingen in de samenleving die wel vragen om een hervorming van de Europese welvaartsstaten. Ik noem er hier drie: vergrijzing, veranderende man-vrouw verhouding (genderpatronen), en flexibilisering van arbeidscontracten (zie ook Hemerijck 2013). De vergrijzing is het gevolg van een toename van de levensduur en afname van het aantal kinderen. Ook zal de toename van het aantal ouderen leiden tot een verdere toename van de vraag naar zorg. De tweede maatschappelijke verandering betreft de positieve (maar nog lang niet volledige) tendens richting gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Sinds de jaren zeventig is de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen sterk toegenomen (van ongeveer dertig procent in 1970 tot ongeveer zeventig procent in 2010). Hiermee is een nieuw terrein voor zelfontplooiing veroverd, en dat is goed. Tegelijkertijd betekent dit dat de verdeling van zorgtaken in het gezin opnieuw onderhandeld moet worden. De laatste maatschappelijke verandering betreft flexibilisering op de arbeidsmarkt. Al sinds midden jaren tachtig daalt het niveau van ontslagbescherming in de continentaal Europese landen (Hemerijck 2013). CBS cijfers laten sinds de eeuwwisseling een forse groei van het aantal flexwerkers in Nederland zien, met name door het gebruik van tijdelijke contracten. (Terzijde: dit weerspreekt het idee dat mensen eerder op een contract voor onbepaalde tijd aangenomen zouden worden als het minder moeilijk zou zijn ze later te ontslaan). Als gevolg van flexibilisering wisselen mensen dus vaker van baan.

Groene welvaart

Hervormingen van sociale voorzieningen als antwoord op deze maatschappelijke veranderingen, bieden ook de gelegenheid de welvaartsstaat te baseren op groene uitgangspunten. De belangrijkste traditionele sociale voorzieningen zijn het resultaat van compromissen tussen de klassieke politieke families (sociaaldemocraten, christendemocraten en liberalen), gesloten voordat de groenen een politieke kracht werden. Het ligt daarom voor de hand de huidige welvaartsstaat kritisch te bekijken vanuit de groene politieke traditie. Hervormingen zouden moeten leiden tot een Duurzame Welvaartsstaat (DWS) die niet alleen sociale voorzieningen op peil houdt, maar ook rekening houdt met de duurzaamheid van economische ontwikkelingen.

Vanuit de groene politieke traditie zijn twee belangrijke uitgangspunten te formuleren: ruimte voor individuele diversiteit en ontspannen samenleven. Het eerste uitgangspunt betekent in deze context ruimte bieden aan een diversiteit aan leefstijlen (bijvoorbeeld in een arbeidsrelatie, als vrijwilliger of als mantelzorger) en gezinsvormen. Hiertoe streven groenen traditioneel naar empowerment van het individu ten opzichte van werkgever, overheid en collectieve arrangementen. Het tweede uitgangspunt benadrukt dat het maximaliseren van inkomen en materiële consumptie niet zaligmakend is, en arbeid niet de enige manier is om bij te dragen aan de samenleving. De geïndustrialiseerde landen zijn ver op de curve van afnemende meeropbrengsten van inkomen. Niet alleen vermindert de milieudruk van onze consumptie allicht als meer tijd besteedt wordt aan cultuur en ontspanning en het doorbrengen van tijd met vrienden en familie, we worden er misschien zelfs gelukkig van (suggereren Dunn & Norton 2013). Deze twee uitgangspunten voor een groene hervorming van de welvaartsstaat vullen elkaar aan en versterken elkaar. Ze kunnen de basis vormen van een coherent sociaal model: de Duurzame Welvaartstaat. Daarmee voldoen ze aan de kernvoorwaarde voor een succesvol sociaal model van Hall & Soskice: institutionele complimentariteit.

Autonomie

Op het eerste gezicht lijken hervormingen gebaseerd op deze uitgangspunten goed verenigbaar met de daadwerkelijke veranderingen in de samenleving. Bij ontspannen samenleven hoort bijvoorbeeld het aansturen op een kortere werkweek (arbeidstijdverkorting). Dat maakt het makkelijker om in gezinnen zorgtaken beter te verdelen en om mantelzorg te leveren aan ouderen. Een kortere werkweek kan het ook makkelijker maken om langer door te werken om de vergrijzing op te vangen. Goede kinderopvang- en zorgvoorzieningen bieden degenen die zorgtaken hebben of zorg nodig hebben om te participeren in de samenleving betere mogelijkheden om (vrijwilligers)werk te doen of onderwijs te volgen en zichzelf zo te ontplooien op andere terreinen dan als ouder of arbeider.

Ruimte voor individuele diversiteit betekent dat mensen meer autonomie krijgen wat betreft dienstverbanden op de arbeidsmarkt (van ‘traditioneel’ vast contract tot zzp’er). Uitkeringen worden niet enkel op arbeid gebaseerd: als mensen een andere invulling geven aan hun bijdrage aan de maatschappij (bijvoorbeeld met vrijwilligerswerk) worden ze niet de arbeidsmarkt op gedwongen. Zo creëer je diversiteit. Door werknemers meer zeggenschap te geven over hun tijd met een wettelijk recht op flexwerken kan maatwerk geleverd worden. Empowerment ten opzichte van machtsblokken als de staat en het bedrijfsleven kan betekenen dat werknemers vaker zelf kunnen beschikken over sociale voorzieningen. Een verandering van baan zou niet meteen een overstap van het ene collectieve arrangement naar het andere hoeven te betekenen, als de pensioenrekeningen gekoppeld worden aan individuen in plaats van aan werkgevers. Dat maakt het makkelijker voor werknemers om te kiezen voor een andere baan.

Dit zijn slechts enkele voorbeelden van concrete hervormingen die passen binnen een DWS. Het zijn geen uitsluitend utopische groene antwoorden. Juist nu de jeugdwerkloosheid snel oploopt als gevolg van de crisis kan arbeidstijdverkorting de mogelijkheid bieden voor jongeren om werkervaring op te doen en zo een permanente kras op de arbeidsmarkt te voorkomen. Ik roep Bram van Ojik daarom op, wanneer hij zijn conclusies trekt uit het sociale zekerheidsdebat binnen GroenLinks, deze uitgangspunten in het achterhoofd te houden en een concrete agenda voor hervormingen in de richting van een Duurzame Welvaartsstaat voor te stellen.

 

Literatuur

M. Blyth, Austerity: the history of a dangerous idea, Oxford University Press 2013.

B. Burgoon, Political Economy of re-embedding liberalism, oratie Universiteit van Amsterdam, 6 juni 2013.

E. Dunn & M. Norton, Happy money: the science of smarter spending, Oneworld 2013.

P.A. Hall & D. Soskice, Varieties of Capitalism: the institutional foundations of comparative advantage, Oxford University Press 2001. 

A. Hemerijck, Changing welfare states, Oxford University Press 2013.